22
Anneke Brassinga
_ _ _
BIJ DE PRELUDE OPUS 32 NR. 13 – SERGEI RACHMANINOV
Een olifant ontwaakt in zijn hiernamaals van ivoren toetsen –
slagtanden getemd maar welk ondier wil ooit leren
musiceren? En ook van nature fijnzinnig trillende rimboebomen
zijn, omgehakt, als lijk, met hoogglans gelakt, diep in hun pit
tegen elke dressuur gekant. Ik ben gewaarschuwd:
op het balkon, achter ’t glas, staart de stekelpalm me aan –
zij vreest een volgend leven als preludepartituur.
Hoe dan haar trots vlijmende, alle uitlaatgassen tartende blad,
gepletwalst tot sneeuwig platitudepapier, doorkruist door lijnen
van gespannen prikkeldraad vol zwarte torrendrek en dode
vliegen vastgekleefd aan Sergei’s suikerplak, verdwarrelen moet
boven de straten van een immense, harteloze stad.
Ver weg kerkklokken in de toendra, naaldbomen vallen.
Of sneeuwberken? Wij nemen een ijsje met slagroom
en koffielikeur. Zelf denk ik geregeld aan planken vloeren
zwaar genoeg om meerdere kolossen overheen te laten klossen.
Of een schuimbad, op laag water. Grafkist voor muziek?
En dan, veel brokken in de keel, slurfsgewijs de rode serre uit.
—
Uit Verborgen tuinen, De Bezige Bij, 2019.
Analyse
Anneke Brassinga (°1948) kreeg in 2015 de P.C. Hooftprijs, de hoogste onderscheiding in het Nederlands taalgebied voor het poëtisch oeuvre van een schrijver. 10 dichtbundels had de 67-jarige dichter over een periode van bijna 30 jaar gepubliceerd. “Wie haar gedichten leest, stapt binnen in een geestverruimend heelal van taal,” schreef de jury toen. Een jaar later verscheen haar verzameld werk: Wachtwoorden. Verzamelde, herziene gedichten 1987 – 2015.
Maar deze zelfverklaarde surrealistische dichter is bijlange nog niet op pensioen. In 2019 verscheen een nieuwe, bijzonder lijvige bundel van net geen 100 bladzijdes, Verborgen tuinen. Een bundel met schitterende gedichten waarin ze op erudiete, welbespraakte wijze haar bijzonder veelzijdig talent blijft etaleren.
BIJ DE PRELUDE OPUS 32 NR. 13 – SERGEI RACHMANINOV
Anneke Brassinga blijkt in Verborgen tuinen een liefhebber te zijn van klassieke muziek: van Bruckner in ‘Een nieuwe scheppingsleer’ en van het Kyrie, KV 427 van Mozart in ‘De wintertuin’. Rachmaninov (1873 – 1943) was een Russisch pianist en componist. Wikipedia noteert over zijn Preludes Opus 32: “De preludes kenmerken zich, zoals veel van Rachmaninovs pianowerken, door hun virtuoze karakter en de lyrische thema’s, en passen zeer goed bij de stijl van de hoge romantiek in Rusland.” Het is de laatste van die 13 korte composities voor solo piano, een kleine 6 minuten magistrale muziek, die Anneke Brassinga inspireerde tot dit gedicht.
Een olifant ontwaakt in zijn hiernamaals van ivoren toetsen –
slagtanden getemd maar welk ondier wil ooit leren
musiceren? En ook van nature fijnzinnig trillende rimboebomen
zijn, omgehakt, als lijk, met hoogglans gelakt, diep in hun pit
tegen elke dressuur gekant. Ik ben gewaarschuwd:
op het balkon, achter ’t glas, staart de stekelpalm me aan –
zij vreest een volgend leven als preludepartituur.
Het gedicht start met een schitterende, geestverruimende regel. De eerste toetsaanslagen (van het ernstige grave) wekken in de verbeelding van de dichter (en de lezer) de olifant van wie de slagtanden het ivoor hebben geleverd voor de pianotoetsen. Of hij gelukkig is met zijn incarnatie valt te betwijfelen. Willen grote wilde beesten getemd worden om muziek te leren maken?
Ook prachtige bomen uit het oerwoud moesten eraan geloven – het neologisme ‘rimboebomen’ klinkt exotischer, en bevat ook nog eens een (bijna)alliteratie. Ze werden zonder pardon omgehakt, in planken gezaagd en zwart gelakt om muzikale kunstjes te brengen voor een groot publiek. Een wreed circusdressuur-lot waarvoor zij niet voorbestemd waren; is het geluid dat ze bij leven voortbrengen immers niet zoveel ‘fijnzinniger’? De personificatie – ‘als lijk’ – maakt het lot van de bomen nog aangrijpender.
Het luisterend-ik voelt zich allesbehalve op (zijn of) haar gemak. Vanuit haar luisterpositie voelt de ik zich bekeken door een exotische stekelpalm die bang is in ‘een volgend leven’ zowaar te worden gebruikt als muziekpapier.
Door de klankovereenkomsten klinkt wat er staat bovendien bijzonder muzikaal: er zijn alliteraties: ‘vreest’ – ‘volgend’; ‘stekelpalm’ – ‘staart’; en assonanties zoals ‘balkon’ – ‘achter’ – ‘glas’; ‘staart’ – ‘aan’.
Merk ook op hoe na de twee terzinen er plots een eenregelige strofe is alsof de palm even naar adem moet snakken bij het besef van haar toekomstig lot.
Hoe dan haar trots vlijmende, alle uitlaatgassen tartende blad,
gepletwalst tot sneeuwig platitudepapier, doorkruist door lijnen
van gespannen prikkeldraad vol zwarte torrendrek en dode
vliegen vastgekleefd aan Sergei’s suikerplak, verdwarrelen moet
boven de straten van een immense, harteloze stad.
(…)
Over drie strofes wordt de nachtmerrie van de prachtige stekelpalm met het vlijmscherp blad tot in het kleinste detail verbeeld. De pianoaanslagen zetten een niet te stuiten associatieketen in werking bij de toehoorder. De fiere plant die vandaag zelfs onze verwoesting van het klimaat weet te overleven (sic) ziet zichzelf ‘gepletwalst’ worden om slechts wit papier te worden voor zoiets banaals als muziek – het neologisme ‘platitudepapier’ is ook door de (bijna)alliteratie een heerlijke vondst.
De stekelpalm ziet hoe zij als papier als het ware doorkerfd wordt met prikkeldraad waaraan zwarte uitwerpselen van insecten en dode vliegen lijken te hangen. Kun je ooit nog naar een partituur kijken zonder aan deze regels te denken?
En nog is de op hol geslagen verbeelding van de palm niet uitgeraasd – of beter van de ik bij wie dit allemaal door het hoofd flitst terwijl het pianoconcert verdergaat. Voor haar geestesoog zijn de noten net dode vliegen aan de kleverige vliegenvanger van de componist. Het nieuw miserabel leven dat de stekelpalm te wachten staat is, is dat van muzieknoten op de dool in een koude, ongevoelige grootstad.
Na een strofe van drie regels is er terug een eenregelige strofe die het onbarmhartig hiernamaals van de plant in de verf zet. Maar er is geen rust. Het pianospel vloeit over in een nieuwe beweging die de toehoorder weer andere beelden aanreikt. Is het allegro, het tweede deel begonnen?
Ver weg kerkklokken in de toendra, naaldbomen vallen.
Of sneeuwberken? Wij nemen een ijsje met slagroom
en koffielikeur. Zelf denk ik geregeld aan planken vloeren
zwaar genoeg om meerdere kolossen overheen te laten klossen.
Of een schuimbad, op laag water. Grafkist voor muziek?
Niet zo verwonderlijk dat muziek van een Russische componist toehoorders doet dromen van ‘kerkklokken in de toendra’. Het woord ’toendra’ stamt volgens Wikipedia “uit het Kildin-Samisch, een taal die gesproken wordt op het Russische schiereiland Kola. Het woord tūndra is de genitief van tundar, “boomloze steppe”.”
Nu sneuvelen ‘naaldbomen’ en berken – bomen die door het neologisme ‘sneeuwberken’ eerder aan de noordpool grenzende Russische toendra doen denken dan aan de exotische stekelpalm die de ik ziet tijdens het concert. Die sneeuw doet dan blijkbaar weer een herinnering opborrelen aan een lekker ijsje dat nog lekkerder smaakte met slagroom en een likeurtje.
En dan blijkt dat de vorige associaties bij de muziek van Rachmaninov gemaakt werden door andere mensen in het publiek: ‘Zelf denk ik’ … en plots is daar misschien weer de gedachte aan het lot van de ‘rimboebomen (planken vloeren)’ en olifanten (‘meerdere kolossen’). Het plompe lopen van die grote gevaartes – gaat de pianist hard te keer op zijn piano? – wordt in de verf gezet met een heerlijk binnenrijm: ‘kolossen’ – ‘klossen’. De muziek roept ook associaties op aan ‘een schuimbad’ – in weinig water? Is de boom nu een doodskist om de muziek in te begraven? En kwam die laatste associatie tot stand door de uitdrukking ‘spijkers op laag water zoeken’? We komen inderdaad als lezer in “een geestverruimend heelal van woorden terecht” in de gedichten van Anneke Brassinga.
En dan, veel brokken in de keel, slurfsgewijs de rode serre uit.
De laatste regel blijkt samen te vallen met het einde van de prelude en van het concert. Het publiek verlaat de zaal, emotioneel aangedaan, ontroerd (‘veel brokken in de keel’) door zoveel virtuoze schoonheid. Het verlaten van de zaal associeert het dichterlijk ik met de gang van – alweer – olifanten: dicht tegen elkaar, met de slurf tegen het achterwerk van de vorige olifant.
Verwijst de rode serre letterlijk naar de locatie waar het concert plaatsvond – vandaar dus ook ‘achter ’t glas’ in regel 6? Of verwijst het rood naar de rode pluche stoelen waar het publiek op zat? En is serre beeldspraak voor de kunstmatige afzondering waarin concerten als deze plaats vinden? Of is het verlaten van de rode serre een referentie naar de vlucht van Rachmaninov voor de dieprode communistische revolutie in 1917? Vergezocht? Dat kan, maar het zijn Brassinga’s woorden die ons heerlijk doen dwalen in haar oneindig uitdijend heelal van beelden.
Mag ik ten slotte ook nog even wijzen op het feit dat de laatste strofe de derde eenregelige strofe is, wat meteen zorgt voor een symmetrisch uitgewerkt verdeling in strofes in dit gedicht: 3 – 3 – 1 – 3 – 1 – 3 – 3 – 1, zoals een muziekcompositie als het ware. Het ‘woordkraam’* alweer virtuoos getemd door een muzikaal bijzonder geïnspireerde dichter.
Joost Dancet
– dank aan Marianne, Koen Vandendriessche en Marc Teerlinck –
*Anneke Brassinga in ‘Overgave in protest’, de laatste regels van het laatste gedicht van Verborgen tuinen:
U geeft mij geen keuze dan uw onverbiddelijke genade
te aanvaarden want mijn woordkraam
is geronnen en onvrij.
Ik stem niet in maar leg mij neer ootmoedig.