26
Annemarie Estor
_ _ _
DE DAG DAT IK BESLOOT OM PARFUMEUR TE WORDEN
De dag dat ik besloot om parfumeur te worden
was dezelfde
als die waarop ik een droom heb vermoord.
De droom was gekomen op de lippen van de dag
en had het licht verwelkomd
met een hart dat opsprong als de hond
van de dienstplichtige dichter.
En ik,
die dezelfde morgen nog
de haren uit de borstel had gehaald
om buiten los te laten zweven
voor de nestbouw van de pimpelmezen,
baadde mijn wimpers in goud
en waste mijn handen in lood.
En ik zong:
Niemand weet, niemand weet,
dat ik Hermes Trismegistus heet.
De heggen groeiden als paranoia.
De mezen beheersten hun tertsen niet meer.
De violen schraapten schizofreen.
Ik hoorde plotseling het dreunen,
het heien van de vooruitgang,
de motor onder de winsten,
het bonken van de staafgrafieken.
Tussen de maartse viooltjes vond ik een telefoon.
Een dure telefoon. Met sterren in het glas.
Er stonden twee dromen op.
De ene klonk als de zang van de witgesterde blauwborst.
De andere als het bonken van de staafgrafieken.
De telefoon zei tegen mij:
Wis een van deze dromen.
Een van deze dromen is te veel.
En ik, die niets anders had verlangd van het leven
dan mijn haren uit borstels te halen
om ze aan de pimpelmezen te geven,
werd bang.
Dat ik de verkeerde droom had gewist.
Later werd ik gebeld.
Ik legde uit wat er gebeurd was.
De vreemde zei what the fuck tegen mij.
Met kracht
verbrak Hermes Trismegistus de verbinding.
Sterker dan verwensing
was de droom die gewist was.
En ik dacht aan mijn landgoed Anesthesie.
Er staan paleizen op, vol groene leeuwen,
er is een tuin met ha-ha’s en folly’s
en kuddes kermisdieren grazen
gras, koriander en schoonmoeders tand.
Het hele jaar rond decoreer ik mijn tuin met ridderpaarden van blik,
met bloemen geknipt uit oude gordijnen, met vlaggen
die ik naai uit oude dweilen, sleutels leidend naar nooit,
klingelend onder de schapenwolkjes.
Ze doen vrolijk mee met de toverhazelaar,
de goudklompjes en de smaragdhagedissen,
terwijl ik verdovende sigaren rook.
Met handen van lood
haal ik wat ridderpaarden uit de akeleien
en smelt ze om
tot een wolk.
Ik hul de dode droom
in de telefoon
in een wolk van ridderpaarden, paarse dovenetel,
hommelkont en witgesterdeblauwborstzang.
Heerlijk ruikt de wolk.
Ik kan niet anders zeggen.
Hommelkont met paarse dovenetel
is sowieso een dodelijke combinatie
maar de zang van de blauwborst
maakt het af.
_ _ _
Uit De bruidsvlucht, PoëzieCentrum, 2020.
Gedichtenanalyse
Op de website Gedicht Gedacht van de onvermoeibare poëziefanaat Frank Verhallen wordt het gedicht ‘De dag dat ik besloot om parfumeur te worden’ gebruikt om de bundel De bruidsvlucht van Annemarie Estor in de kijker te plaatsen. Hij noteert onder het gedicht: “Die mystieke en kosmische beïnvloeding maken haar poëzie, vaak paginalange gedichten waarin erotiek, geweld, onheil en dood vaste motieven zijn, niet eenvoudig. Bovendien zit die vol verwijzingen.” [1]
Herbert Mouwen vindt het gedicht al even intrigerend en bespreekt in detail enkele verzen eruit in zijn recensie van de bundel voor Meander. Hij gaat in op een aantal beelden, bespreekt een aantal verwijzingen enz. Hij besluit: “Het is fascinerend om te zien op welke wijze de thematiek van het volledige gedicht op macroniveau – het gedicht is tweeënhalve pagina lang – ook in de vijf versregels, dus op microniveau, terug te zien is.” [2]
Ook Jeroen van den Heuvel is zeer gecharmeerd van dit gedicht en waagde zich aan een bespreking ervan in ooteoote. Maar ook hij blijft – vind ik – vrij algemeen. Hij noemt het gedicht “prikkelend” en “complex” maar ook “hermetisch”, “vervreemdend”: “een verwrongen en groteske blik op de wereld” en verkiest finaal – of wijselijk? – om in te gaan op een aantal details. [3]
Deze drie bewonderaars zijn het eens dat de poëzie van Annemarie Estor vol verwijzingen zit die niet altijd makkelijk te achterhalen zijn, hermetische poëzie dus. Te veel verwijzingen en verbanden om op te sommen in zijn bespreking, vindt Jeroen van den Heuvel. Maar hieronder kan de geïnteresseerde lezer toch zijn hartje ophalen, want alles wat zij en ik hebben opgezocht én gevonden (inclusief enkele afbeeldingen en een geluidsfragment), kan je tevoorschijn halen door op de onderstreepte links te tikken of klikken in de tekst van het gedicht hieronder. Met de terugknop van de browser hoop ik dat je dan telkens terugkeert naar deze pagina want ik wil, veel meer dan ingaan op details, het gedicht in zijn volle glorie laten schitteren.
Alhoewel ik ongetwijfeld niet alle verwijzingen en zinspelingen zal hebben opgespoord, is het overduidelijk dat Annemarie Estor met zowat elk woord in dit gedicht de verbeelding van de lezer weet te prikkelen. In mijn bespreking zal ik er evenwel vooral op wijzen dat de dichter tegelijkertijd een bijzonder coherent verhaal weet te evoceren van een al even bijzondere als beslissende keuze.
De woorden die herhaald worden in het gedicht heb ik meteen in vetjes gezet, synoniemen cursief en analoge zinsconstructies in het blauw. Ik hoop dat zo met één oogopslag te zien is, hoe sterk het gedicht lexicaal en grammaticaal samenhangt (cohesie). Wie de verzen hardop leest, hoort bovendien hoe ze daardoor retorisch opzwepend en bezwerend klinken – mede ook dankzij een overvloed aan assonanties, alliteraties en volrijmen, door mij in fluogroen gezet (fonologische cohesie?).
DE DAG DAT IK BESLOOT OM PARFUMEUR TE WORDEN
De dag dat ik besloot om parfumeur te worden
was dezelfde
als die waarop ik een droom heb vermoord.
De droom was gekomen op de lippen van de dag
en had het licht verwelkomd
met een hart dat opsprong als de hond
van de dienstplichtige dichter.
En ik,
die dezelfde morgen nog
de haren uit de borstel had gehaald
om buiten los te laten zweven
voor de nestbouw van de pimpelmezen,
baadde mijn wimpers in goud
en waste mijn handen in lood.
En ik zong:
Niemand weet, niemand weet,
dat ik Hermes Trismegistus heet.
De heggen groeiden als paranoia.
De mezen beheersten hun tertsen niet meer.
De violen schraapten schizofreen.
Ik hoorde plotseling het dreunen,
het heien van de vooruitgang,
de motor onder de winsten,
het bonken van de staafgrafieken.
Tussen de maartse viooltjes vond ik een telefoon.
Een dure telefoon. Met sterren in het glas.
Er stonden twee dromen op.
De ene klonk als de zang van de witgesterde blauwborst.
De andere als het bonken van de staafgrafieken.
De telefoon zei tegen mij:
Wis een van deze dromen.
Een van deze dromen is te veel.
En ik, die niets anders had verlangd van het leven
dan mijn haren uit borstels te halen
om ze aan de pimpelmezen te geven,
werd bang.
Dat ik de verkeerde droom had gewist.
Later werd ik gebeld.
Ik legde uit wat er gebeurd was.
De vreemde zei what the fuck tegen mij.
Met kracht
verbrak Hermes Trismegistus de verbinding.
Sterker dan verwensing
was de droom die gewist was.
En ik dacht aan mijn landgoed Anesthesie.
Er staan paleizen op, vol groene leeuwen,
er is een tuin met ha-ha’s en folly’s
en kuddes kermisdieren grazen
gras, koriander en schoonmoeders tand.
Het hele jaar rond decoreer ik mijn tuin met ridderpaarden van blik,
met bloemen geknipt uit oude gordijnen, met vlaggen
die ik naai uit oude dweilen, sleutels leidend naar nooit,
klingelend onder de schapenwolkjes.
Ze doen vrolijk mee met de toverhazelaar,
de goudklompjes en de smaragdhagedissen,
terwijl ik verdovende sigaren rook.
Met handen van lood
haal ik wat ridderpaarden uit de akeleien
en smelt ze om
tot een wolk.
Ik hul de dode droom
in de telefoon
in een wolk van ridderpaarden, paarse dovenetel,
hommelkont en witgesterdeblauwborstzang.
Heerlijk ruikt de wolk.
Ik kan niet anders zeggen.
Hommelkont met paarse dovenetel
is sowieso een dodelijke combinatie
maar de zang van de blauwborst
maakt het af.
Maar wat betekent het gedicht?
De dag dat ik besloot om parfumeur te worden
De dag dat ik besloot om parfumeur te worden
was dezelfde
als die waarop ik een droom heb vermoord.
Een eerste sleutel is de titel. Je kan de titel letterlijk nemen en denken dat de ik de ontwerper is geworden van parfums, heerlijk geurende vloeistoffen waarmee mensen zich besprenkelen. Maar in het gedicht is de enige expliciete verwijzing naar lekkere parfums creëren in de laatste twee strofes te vinden – geen toeval natuurlijk want zo krijgt het gedicht een mooie cirkelstructuur: ‘Heerlijk ruikt de wolk’. Het mag dan wel lekker ruiken, het is een bijzonder bizar parfum. In de vorige strofe bleek het immers gebrouwen ‘van ridderpaarden, paarse dovenetel, / hommelkont en witgesterdeblauwborstzang’. In de laatste strofe blijkt het zelfs ‘een dodelijke combinatie’. Het is maar al te duidelijk dat we parfumeur vooral figuurlijk moeten opvatten. Parfums worden uitgevonden om lichaamsgeuren te verdoezelen, vieze geuren weg te moffelen en lekkerder voor de dag te komen. In die zin lijkt deze metafoor op de ‘zwendelheks’-metafoor in het eerste, bijzonder korte gedicht van de bundel:
Zwendelheks
Lieg.
Tover.
Als melk in water.
Verbloem de waarschijn.
De pijn.
Verpleeg het zeer, zwendelheks,
fraudeer teder, ik vraag je.
Demp mijn schreeuw met je bedrog
Laat je spreuken opgaan in deernis.
Laat taal uitbreken in een nieuw glas.
Hier spreekt de ik, het dichterlijk ik, haar muze aan: ‘Zwendelheks’. Ze smeekt haar om magische toverkrachten aan te wenden om de frustraties in het leven van de ik – ‘pijn’, ‘zeer’, ‘schreeuw’ – om te toveren in iets nieuws – ‘Lieg. Tover. Verbloem (…) Verpleeg (…) fraudeer (…) demp (…)’ Dat er op die manier een loopje wordt genomen met de waarheid – de ‘waarschijn’ (een mooi neologisme!) – geen probleem. Als het maar goed klinkt: ‘Laat taal uitbreken in een nieuw glas.’ En met die slotregel wordt duidelijk dat de ik hier schitterende gedichten hoopt te schrijven.
Het eerste gedicht van de bundel legt de poëtica van Annemarie Estor bloot. Als dichter is zij – althans in deze bundel – een tedere bedrieger en fraudeur, een zachte tovenaar en heks die met schitterende verzen de eigen pijn wil verzachten. In dat rijtje past ook de parfumeur die mensen en plaatsen aangenamer doet ruiken dan ze in werkelijkheid zijn. Geen wonder dat in de tweede strofe ‘een hart (…) opsprong als de hond / van de dienstplichtige dichter.’
Pijn en verdriet omtoveren tot lekkere geuren. Het doet me denken aan de eerste regels van ‘Waarom ik zilver smelt in mijn gedichten’, het gedicht waarin Paul Snoek zijn poëtica bezingt: (mijn cursivering)
Waarom ik zilver smelt in mijn gedichten?
Waarom ik edel tover aan de wervels van de schoonheid?
Zie, dit is de brekende sleutel.
Ik draag de waarheid in mijn bloed als een volmaakte woede,
de pijn betreed ik langs de wortel van de wonde,
Later in het gedicht van Annemarie Estor voelt de ik zich een alchemist die van lood goud kan maken, en ‘ridderpaarden van blik (…) / smelt (ze) om / tot een wolk’, misschien wel een explicieter eerbetoon aan Paul Snoek.
Het mysterieuze, metaforische vers ‘De dag dat ik besloot om parfumeur te worden‘ staat er twee keer – de dichter was blijkbaar al even verguld met haar metafoor als de ik met haar beslissing. De eerste maal als titel – de vlag die de lading van het gedicht dekt. De tweede maal als eerste regel van het gedicht. Het vers is dan syntactisch het onderwerp van de eerste zin, waarin blijkt dat de beslissing om parfumeur te worden samenvalt met een andere, al even beslissende gebeurtenis: de ik blijkt diezelfde dag een droom te hebben vermoord. En ook die moord komt letterlijk aan bod in de laatste strofe want het parfum dat de dichter heeft weten te brouwen heeft een dodelijk effect.
In het lange middendeel wordt uit de doeken gedaan welke droom de parfumeur heeft vermoord. Maar dat is – zoals elke droom – een vreemd avontuur vol onverwachte wendingen. Aanvankelijk is er één droom, maar dan blijken het er twee te zijn waarvan de ik er één wist, op bevel moet wissen. Het is niet zo duidelijk welke van de twee ze wist. Ze is erg bang dat het de verkeerde is. Maar die tegenslag weet ze ten slotte dus toch nog op te lossen … als parfumeur. Het spreekt vanzelf dat ook deze dromen metaforen zijn. Maar waarvoor staan ze symbool? Moet er een dromenduider bijgehaald worden, Sigmund Freud misschien?
De droom was gekomen op de lippen van de dag
en had het licht verwelkomd
met een hart dat opsprong als de hond
van de dienstplichtige dichter.
En ik,
die dezelfde morgen nog
de haren uit de borstel had gehaald
om buiten los te laten zweven
voor de nestbouw van de pimpelmezen,
baadde mijn wimpers in goud
en waste mijn handen in lood.
En ik zong:
Niemand weet, niemand weet,
dat ik Hermes Trismegistus heet.
De heggen groeiden als paranoia.
De mezen beheersten hun tertsen niet meer.
De violen schraapten schizofreen.
Ik hoorde plotseling het dreunen,
het heien van de vooruitgang,
de motor onder de winsten,
het bonken van de staafgrafieken.
De droom van de ik – is dat de droom die ze kapot heeft gemaakt? – begint op een bijzonder mooie, prettige manier: hij kwam ‘op de lippen van de dag / en had het licht verwelkomd / met een hart dat opsprong.’ De ik was die morgen blijkbaar in een bijzonder goede bui, ze voelde zich als een soort lieve beschermer van de natuur: ‘En ik, /die dezelfde morgen nog / de haren uit de borstel had gehaald / om buiten los te laten zweven / voor de nestbouw van de pimpelmezen’. Maar het werd nog mooier. Het voelde alsof zij de geheimen van de alchemie doorhad en van lood goud kon maken. En dat kon je vooral horen aan haar zang: ‘En ik zong’. Haar lied was zo mooi, zo schitterend, zo betoverend dat alles rondom haar als zot begon mee te zingen, mee te groeien. Maar even plots als in een echte droom, is daar een wanklank, gedreun. Ze hoort nu wat ‘vooruitgang’, en ‘winsten’ uitgedrukt in ‘staafgrafieken’ eigenlijk veroorzaken. Wordt haar schitterende droom een zwaar bonkende, kapitalistische nachtmerrie?
Tussen de maartse viooltjes vond ik een telefoon.
Een dure telefoon. Met sterren in het glas.
Er stonden twee dromen op.
De ene klonk als de zang van de witgesterde blauwborst.
De andere als het bonken van de staafgrafieken.
De telefoon zei tegen mij:
Wis een van deze dromen.
Een van deze dromen is te veel.
En ik, die niets anders had verlangd van het leven
dan mijn haren uit borstels te halen
om ze aan de pimpelmezen te geven,
werd bang.
Dat ik de verkeerde droom had gewist.
Later werd ik gebeld.
Ik legde uit wat er gebeurd was.
De vreemde zei what the fuck tegen mij.
Met kracht
verbrak Hermes Trismegistus de verbinding.
En dan blijkt dat ze – in haar droom? of toch echt? – een telefoon vindt. Een dure, sprekende telefoon. Voor de moderne lezer niet echt een verbazing nu iPhones en smartphones (meestal) vrouwelijke butlers als Siri, Cortana of Alexa aan boord hebben die naar je luisteren en je van antwoord dienen. Maar in deze sprookjesachtige context van pimpelmeesnestjes en alchemisten komt het toch als een verrassing over. Maar zo gaat dat in dromen, toch? De telefoon draagt haar op een van de twee dromen die op de telefoon staan te wissen – de moderne media als dwingelanden? En we krijgen meteen een goed idee welke twee dromen: ‘De ene klonk als de zang van de witgesterde blauwborst. / De andere als het bonken van de staafgrafieken.’ Het zijn dezelfde twee die we al kenden uit de vorige droomepisode: de zang van de natuur versus de zang van de cultuur en vandaag is dat het kapitalisme. Welke van de twee ze precies wist, staat er niet met zoveel woorden. Enkel dat de ik vreest de verkeerde beslissing te hebben genomen, wat nog versterkt wordt door het dreigende telefoontje dat ze krijgt. Aan de Engelstalige verwensing te horen, is de kans groot dat ze de droom van het kapitalisme heeft gewist of denkt gewist te hebben.
Toch kan de ik, die zich nog steeds een alchemist voelt, die scheldpartij doen ophouden. Oef.
Sterker dan verwensing
was de droom die gewist was.
De droom die ze wiste, was echter sterker – onverwoestbaar – en duikt nu plots terug op …
En ik dacht aan mijn landgoed Anesthesie.
Er staan paleizen op, vol groene leeuwen,
er is een tuin met ha-ha’s en folly’s
en kuddes kermisdieren grazen
gras, koriander en schoonmoeders tand.
Het hele jaar rond decoreer ik mijn tuin met ridderpaarden van blik,
met bloemen geknipt uit oude gordijnen, met vlaggen
die ik naai uit oude dweilen, sleutels leidend naar nooit,
klingelend onder de schapenwolkjes.
Ze doen vrolijk mee met de toverhazelaar,
de goudklompjes en de smaragdhagedissen,
terwijl ik verdovende sigaren rook.
Gelukkig is er de gedachte aan haar idyllisch landgoed waar ze meent te kunnen ontsnappen aan de werkelijkheid (‘Anesthesie’). Een landgoed met prachtige en nutteloze of vervallen maar vrolijke bouwsels (‘paleizen’; ‘ha-ha’s’ en ‘folly’s’) en dieren die kinderen blij kunnen maken (‘groene leeuwen’, ‘kermisdieren’). Een illusie? Ja, misschien. Maar haar tuin decoreert ze een jaar lang al, even uitbundig en creatief met (namaak)bloemen – geen groenten in haar tuin – en heel veel gerecycleerd afval – geen nieuwe winsten voor het op hol geslagen kapitalisme, dus. Heerlijk om er weg te dromen bij het roken van ‘verdovende sigaren’.
En dan komt het moment suprême van die dag …
Met handen van lood
haal ik wat ridderpaarden uit de akeleien
en smelt ze om
tot een wolk.
Ik hul de dode droom
in de telefoon
in een wolk van ridderpaarden, paarse dovenetel,
hommelkont en witgesterdeblauwborstzang.
Heerlijk ruikt de wolk.
Ik kan niet anders zeggen.
Hommelkont met paarse dovenetel
is sowieso een dodelijke combinatie
maar de zang van de blauwborst
maakt het af.
Als parfumeur kan de ik de gewiste droom van het kapitalisme dat maar niet uit te roeien lijkt met haar heerlijke parfumcocktail vermoorden! Echt waar? Nou ja, in dit gedicht toch mooi wel!
In een interview op tumult.fm heeft de dichter een tipje van de autobiografische sluier opgelicht rond dit en andere gedichten in deze bundel. [4] Het startpunt voor deze bundel situeert ze toen ze besloot het centrum van de stad (Antwerpen) te verlaten. Ze voelde zich gestresseerd, nerveus en opgejaagd. Ze leed aan allerlei lichamelijke kwalen en voelde zich er echt ziek. Zij en haar man verkochten hun huis en gingen aan de rand van de stad wonen. Zij heeft daar nu ook een volkstuin. Benieuwd of er ‘ridderpaarden van blik’, ‘oude dweilen’ en ‘gordijnen’ te vinden zijn? Zij besloten ook een boomgaard en een huisje in Spanje te kopen. Is dat ‘mijn landgoed Anesthesie’ in het gedicht? Of die drastische beslissing nog meer oorzaken en gevolgen had, kunnen we enkel raden. Het was voor Annemarie Estor in elk geval een bijzonder boulverserende levensfase.
Of anders gaan leven haar gelukkiger heeft gemaakt? De bundel is pas vijf jaar na die keuze gepubliceerd en leven doen we allemaal op een bijzonder wispelturig rad van fortuin. Maar als dichter blijkt zij in elk geval in bijzonder goede doen. Als gewiekste zwendelheks, als volleerde incarnatie van ‘Hermes Trismegistus’ en vooral als verrukkelijke ‘parfumeur’. Met haar excentrieke combinaties van beelden en woorden, weet Annemarie Estor in dit gedicht – én in vele andere van De bruidsvlucht – verrukkelijke, bijna tastbare droomgeuren op te roepen. Wat is het heerlijk toeven in deze wonderlijke taaltuin!
Joost Dancet
Met dank aan Marianne – mijn eerste, kritische en meedenkende lezer.
Voorts dank ik graag Katrien Olivier die mij behoedde voor een dwaalspoor, én Koen Vandendriessche.
_______________
Voetnoten
[1]
Frank Verhallen plaatste op zijn blog over nieuwe poëziebundels twee gedichten uit ‘De bruidsvlucht’:
https://www.frankverhallen.nl/
[2]
De recensie van ‘De bruidsvlucht’ van Herbert Mouwen in Meander kreeg als titel: Een bedwelmend, grootbloemig heelal – https://meandermagazine.nl/2020/10/annemarie-estor-de-bruidsvlucht/
[3]
Jeroen van den Heuvel publiceerde zijn analyse van het gedicht in de rubriek ‘Eerste indrukken’ op https://ooteoote.nl/.
[4]
Je kan het volledige interview met Annemarie Estor beluisteren op: https://www.mixcloud.com
> Gedichten proeven – inhoudsopgave