41
Astrid Haerens, Oerhert – een ingenieus gecomponeerde bundel
Astrid Haerens debuteerde op 33-jarige leeftijd als dichter met Oerhert (2022), een op opvallend roze papier gedrukte bundel die zich laat lezen als een verhaal, een toneelstuk in 5 akten. De gedichten verbeelden in deze ingenieus gecomponeerde bundel het poëtisch wordingsverhaal van een tegelijk aarzelende én zelfbewuste vrouwelijk ik naar een nieuwe identiteit en een nieuwe taal weg van de voorgekauwde patriarchale traditie.
In ‘I OPKOMST’ openen de vijf delen van het lange gedicht telkens Bijbels met ‘het begint’, we zien hoe het lyrische ik naar zichzelf kijkt :
het begint wanneer je gaat rennen
(p. 9)
Ze rent weg van de zee waarop ze in de verte nog een vader en een moeder en een broer ziet die haar roepen, die haar terug in hun boot willen maar de ik, wegrennend, is zelfs haar naam kwijt:
(…
zij gooien een touw, roepen en roepen je naam, hey,
hey, je naam!)
(p. 9)
In ‘II OERHERT’ zien we wat de ik achter heeft gelaten:
– haar West-Vlaamse roots op het platteland:
de natte velden met huizen als gloeiende puisten
ik wist nog niet in welke toonaard
men zijn avondlied zong, de hoge hekken
rondom de tuinen een schommel meppend in de wind
(p. 18)
– haar familie – opnieuw vader, moeder en een broer:
het was een stil jaar
ik luisterde naar mijn moeder
die verdrietig was om mijn broer die verdrietig was om mijn vader
die verdrietig was om mij we zwegen
(p.15)
– een vreselijke ervaring als jong meisje:
het was in de ziekmakende wagon
een paar handen met bolle aders voor het eerst
mijn schoot mijn knieën jong en week
voor mijn groei toen al wist ik
controle bestaat alleen
over jezelf
(p. 18)
– een verstikkende middelbare school met alweer één of meerdere opdringerige mannen:
het was een school waar we slavinnen waren
wat het betekent om af te hangen
van de blik van de ander
die met zakken vol pasmunten
door de zalen schrijdt
(p. 19)
– een relatie die stuk gaat, een kinderwens of abortus?
de deuren klapperen in het grote huis terwijl wij bespreken:
houden we het kind houden we geen kind
(p. 22)
de kloppende cellen van je woorden
lieten iedere melodie vals klinken
tussen ons hing alles aan draden
(p.24)
Daarna is er een in de Inhoud (p. 5) onaangekondigd middenstuk ‘brieven aan mijn onbestaand kind’. Op vijf roze pagina’s komen nu op een grijze achtergrond – het briefpapier suggererend – 5 korte alinea’s telkens door de briefaanhef ‘beste,’ voorafgegaan. In poëtisch proza – ook nu zonder hoofdletters en weinig leestekens – verantwoordt de ik hier haar bewuste keuze om geen kind te baren. Schrijft zij die brieven omdat zij voor deze bewuste, anti-biologische beslissing de absolutie wil van haar ongeboren kind zelf? Enkele fragmenten:
elke dag kies ik je niet.
(p. 33)
mijn onderbuik zet uit en krimpt ik weet er is een oeroud plan dat men zo volgen kan
(p. 34)
als ik je wil vergeten stap ik door de natte straten van mijn stad ketsende echo’s van mijn hakken, dorst, mijn ogen glanzend als zalmen, handspiegels in de nacht.
(p. 35)
In akte ‘III VLEESWOUD’ roept de dichter indringend de dagen op na een seksuele aanranding. Dit deel wordt voorafgegaan en misschien ook wel opgedragen of geschreven vanuit Chanel Miller die als jonge studente verkracht werd en na het proces de moed vond om haar verkrachter een 12-bladzijden lange brief te schrijven die viraal ging. Het zinnetje dat de dichter hieruit citeert: “Ik wilde mijn lichaam als een jas uittrekken en het bij de rest in het ziekenhuis achterlaten.” De dichter maakt van de beleving van haar ik (5 gedichten) een bredere aanklacht door in het zesde gedicht te verwijzen naar vriendinnen die dezelfde ervaring hadden. Het zijn er negen …
een vriendin onderzoekt het verband tussen pijn en muziek
een vriendin drinkt zich elk weekend één dag ziek
(…)
Het gedicht laat ze eindigen met een wrang understatement, een versregel die – sterk – een aparte strofe is:
mijn vriendinnen zijn nooit boos, ze praten met zachte stemmen
Het verwondert de lezer niet dat er in deze afdeling ook nog een gedicht is getiteld ‘De stamboom van boosheid’.
In ‘IV PAUZES’ zien we de gevolgen: een ik staat op de rand van een hoge dakgoot, een ik ligt in een ziekenhuiskamer, een ik zit op een terras (van hetzelfde ziekenhuis?) en zoekt toenadering tot vier anderen die ‘hun esthetiek van broosheid uitdragen’. Het aarzelend zoeken naar solidair meevoelen eindigt met:
een voor een keren we terug naar binnen
geïsoleerd krullen we ons op
verzinnen een warme rode lamp
De laatste akte ‘V EXIT’ wordt voorafgegaan door een citaat uit de roman (en gelijknamige film) Die Wand. Een vrouw bevindt zich plots helemaal alleen op de wereld die ze niet langer kan bereiken omdat een ondoordringbare wand haar de doorgang belet: “Ze struint het bos af op zoek naar eetbare planten en ze jaagt. Om niet gek te worden van haar eigen gedachten en eenzaamheid schrijft ze. Glashelder doet ze verslag van haar dagelijkse strijd met de elementen en met zichzelf.” Het decor van de laatste akte van Oerhert gelijkt op die van de eerste: zee en strand en een hut. Is het in de eerste akte zomer, dan is het nu winter. De vrouwelijke ik is in de gedichten echter niet alleen zoals in de roman van het citaat en in de eerste cyclus, de ik heeft zich van de wereld afgezonderd met een ander, die haar geliefde blijkt te zijn.
het is een vak
apart te verdwijnen, als struisgras om te buigen
jezelf uit te vlakken tot een enkel wit oog
(p. 61)
hier groeit men naakt en vrij als planten
hier wordt schaamteloos gezwollen en gegist
hier vangt, bewaart men het laatste heldere licht
(p.62)
hier zullen wij praten radslagen huidtekeningen maken
als kinderen onze kruinen het zand in duwen
eten drinken ons volledig toedekken
(p.63)
De lezer moet tot het vijfde gedicht wachten om te weten te komen in een prachtige liefdesgedicht dat die andere ook een vrouw is:
je borsten zakken tegen mijn borsten aan
(p. 65)
Wat wordt bevestigd op de volgende pagina, in het allerlaatste gedicht:
enkel in deze hut
zijn we veilig verwijderd
van stalking besmetting bevruchting
hier kunnen we ademen
hier kunnen we klapwieken, rustig bloeden
vergeten hoe we heten
(p. 66)
Het wordt in dat slotgedicht ook prangend duidelijk dat de hut een veilige plek moet zijn zonder opdringerige mannen. Het mannelijk (oer)hert dat nu en dan opdook in de gedichten blijkt in de laatste regels van de bundel dan ook dood.
ik loop naar het raam
de zee is bevroren
uit het ijsoppervlak steekt
het kolossaal gewei van het hert
(p.66)
Het leesavontuur is ten einde, het doek is gevallen. Je kan als lezer alleen maar vol bewondering zijn voor wat Astrid Haerens hier op papier zette. Prangende gedichten die in een beeldende, lichamelijke taal een poëtisch-literaire vertaling zijn van het zoeken van een vrouw, van vrouwen naar een eigen veilige plek in een wereld vol dreigingen.
Joost Dancet
met dank aan Marianne, steeds opnieuw mijn eerste kritische lezer
Bronnenlijst
Oerhert op poezieleesgroep.be
Mijn gedichtenanalyses
- ‘het was een opgezwollen dag toen ik bloot in het gras’ uit ‘II OERHERT’
- ‘wanneer we niet meer kunnen’ uit ‘V EXIT’