18
Frank Keizer
_ _ _
velen van ons begonnen zichzelf postmilitanten te
noemen en zo schuifelden we ook rond. zonder de figuur van
de revolutionair op onze rug waren we naast de geschiedenis
van het kwaad gaan lopen, met een kraam vol spullen die
je daar nu niet meer in aantreft, bij elkaar gesprokkeld op
een tocht waarin we geloofden omdat hij allang beproefd
was en nooit zomaar werd afgebroken. en dat waren onze
kaarten. zo dus, zeiden we tegen elkaar, moeten wij zoeken.
niet de utopie maar een andere, net zo goed mogelijke
geschiedenis. die bevrienden we dan en zo raken we ermee
besmeurd. de fetisj van het ene kleefde ons niet meer aan,
de vraag was allang niet meer of we schone wezens konden
worden, een nieuw seizoen en een nieuwe smeur
_ _ _
Uit Lief slecht ding, Pelckmans Uitgevers, 2019.
Analyse
Het gedicht dat ik hier laat lezen komt uit ‘Ding’, de derde afdeling van de bundel Lief slecht ding van Frank Keizer. Zo klinkt een gedicht van een links geëngageerde intellectueel [1] anno 2019, dus. Heb jij er oren naar?
velen van ons begonnen zichzelf postmilitanten te
noemen en zo schuifelden we ook rond. (…)
Opvallend in de gedichten in de laatste afdeling van deze bundel is de wij-vorm: velen van ons. In de 13 gedichten van de eerste afdeling spreekt de dichter een je aan: ‘je hebt nog altijd dezelfde trui aan uit de jaren zestig’; in de 20 gedichten van de tweede afdeling krijgen we gesprekken tussen een ‘ik’ en een ‘jij’: ‘waar kijk je dan naar, vroeg je // om me heen, zei ik, naar mogelijkheden, alles wat niet weg- / zinkt in het proza van de wereld. (…)’. In de derde afdeling krijgt de lezer gedichten waarin het gaat over ‘wij’ en ‘ons’ en een paar keer een ik. In slechts 1 van de 14 gedichten is er uitsluitend een ik. Maar in elk gedicht van de drie afdelingen gaat het om politiek geëngageerde, linkse mannen en/of vrouwen. Door het gebruik van de wij-vorm lijkt het erop dat Keizer in de laatste afdeling ook de lezer er graag bij wil rekenen.
De dichter noemt die mannen en vrouwen waarmee hij zichzelf en ons hier in dit gedicht wil vereenzelvigen ‘postmilitanten‘. De tekstcorrector onderstreept het woord, er ons op wijzend dat het een neologisme is. Een woord dat herinnert aan postmodernisme. “Postmodernisme is de overkoepelende naam voor een cultuurstroming die een reeks van filosofische standpunten en esthetische stijlen in de kunst sinds eind jaren 1950 betreft. In de filosofie ligt daaraan ten grondslag het geloof dat alle menselijke kennis limieten kent en cultureel bepaald is, zodat er geen meta-standpunt bestaat dat zonder filter toegang tot de zuivere waarheid biedt. In de kunsten gaat het om een principieel eclectische stroming die het onderscheid tussen lage en hoge cultuurproductie veronachtzaamt en zich bedient van ironische of anarchistische combinaties van elementen uit verschillende stijlperioden, stromingen, genres, media en technieken die voorheen onverenigbaar werden geacht (…),” lezen we in Wikipedia. Frank Keizer vereenzelvigt zich dus met militanten die beseffen dat er geen zuivere waarheid te vinden is: er is géén alleenzaligmakend, overkoepelend ideaal. Neen, we moeten ons niet toeleggen op één idee, maar kunnen en moeten overal ideeën pikken en die combineren.
‘Schuifelen’ suggereert dan ook dat wij (linkse militanten) niet langer in de grote mars voorwaarts van het maoïsme stappen, maar schoorvoetend een stapje vooruit, een stapje achteruit zetten.
(…) zonder de figuur van
de revolutionair op onze rug waren we naast de geschiedenis
van het kwaad gaan lopen, met een kraam vol spullen die
je daar nu niet meer in aantreft, bij elkaar gesprokkeld op
een tocht waarin we geloofden omdat hij allang beproefd
was en nooit zomaar werd afgebroken. (…)
Een ander opvallend kenmerk is dat de zinnen in deze bundel wel komma’s en punten hebben, maar geen hoofdletters. Alsof in het gedicht alle woorden even belangrijk zijn. Er is geen enkele uitzondering, ook de eerste regel van elk gedicht begint met een kleine letter. De dichter gebruikt zelfs in geen enkel gedicht in de bundel een woord met een hoofdletter. Is het een poëtische keuze met een politieke betekenis? Wat er ook van zij, feit is dat wij blijkens de tweede zin van dit gedicht niet langer dwepen met de namen van grote revolutionairen op onze T-shirts en jasjes: Lenin, Che Guevara, Fidel Castro, Mao … Wij hebben ondertussen door dat hun idealen een bloedspoor hebben getrokken in de geschiedenis. In dat kwalijke spoor willen militanten vandaag niet marcheren.
Let hier op de enjambementen ‘naast de geschiedenis / van het kwaad en zonder de figuur van / de revolutionair’ – een techniek die Frank Keizer in dit en de andere gedichten graag inzet en die de lezer even in spanning houdt (welke figuur?) of die een nieuwe betekenis oproept (niet naast dé geschiedenis, maar naast de geschiedenis van het kwaad). Ook de enjambementen verleiden de lezer in deze proza-achtige gedichten dus om aandachtig te lezen, niet onbelangrijk in gedichten met een politieke boodschap.
Dat de dichter kiest voor de prints van de koppen van revolutionairen ‘op de rug’ en niet ‘op de borst’ is misschien ingegeven door het medeklinkerrijm met ‘revolutionair’ en/of het verschil in connotatie: ‘borst’ klinkt misschien te positief door uitdrukkingen als met de borst vooruit, uit volle borst zingen, zich op de borst kloppen.
Wij geloven voortaan in heel andere zaken, eigenlijk een heel ‘kraam‘ – een santenboetiek van ideeën. Op postmodernistische wijze dus bij elkaar gesprokkeld op een lange tocht. Die tocht lijkt de dichter te zien als een soort rode draad die de protesterende mensen van vroeger verbindt met de opstandige (klimaat?[2])activisten van vandaag: ‘allang beproefd (…) nooit zomaar afgebroken’. In het volgende gedicht luiden de eerste regels trouwens:
zelf leerde ik toen pas wat kameraadschappelijkheid
eigenlijk voor mij betekende, eenheid met de voorouders,
de rare ooms en tantes en hun onbeschermde idealen,
Is één van die ooms en tantes de ‘je’ uit de eerste afdeling met ‘nog altijd dezelfde trui aan uit de jaren zestig’? Joost mag het weten.
Maar nu terug naar ons gedicht:
(…) en dat waren onze
kaarten. zo dus, zeiden we tegen elkaar, moeten wij zoeken.
niet de utopie maar een andere, net zo goed mogelijke
geschiedenis.
Die ideeën moeten ons verder leiden op onze tocht (door de geschiedenis), zij moeten ons kompas zijn en richting geven aan onze tocht. Belangrijk is dat wij dát tegen elkaar zeggen en blijven zeggen én dat wij vooral blijven zoeken – dus niet de verwaandheid krijgen van wij weten het nu al beter, niet de een of andere hoog gegrepen utopie maar toch vooruit op zoek naar een nieuwe toekomst.
Opvallend is dat de gedichten in deze afdeling die allemaal over een (onzekere) toekomst lijken te gaan, in de verleden tijd geschreven zijn. Is dat omdat we dan als lezer de indruk krijgen dat we, nu we dit lezen, al in die mogelijke toekomst zijn?
(…) die bevrienden we dan en zo raken we ermee
besmeurd.
Deze zin is dan wel in de tegenwoordige tijd geschreven maar dat is omdat wij – zoals in de vorige regel staat – deze zin toen tegen elkaar zeiden. ‘Bevrienden‘ verwijst – alsof het dus al geschiedenis is – naar de huidige Facebook-generatie die via dit sociale medium op zoek gaat naar gelijkgezinden. Op die manier raken we van die ideeën vervuld – bijzonder vreemd is dat de dichter hier voor het woord ‘besmeurd’ kiest, een woord met een wel bijzonder negatieve connotatie: bezoedeld, besmet (van Dale). Het waarom wordt duidelijk in de volgende regels:
de fetisj van het ene kleefde ons niet meer aan,
de vraag was allang niet meer of we schone wezens konden
worden, een nieuw seizoen en een nieuwe smeur
Het is gelukkig zo dat we niet langer onze idealen vereerden als een soort afgod (fetisj), we wilden ook helemaal niet een soort nieuwe mens worden, of op weg gaan naar een nieuwe lente en een nieuw geluid. Hoorde je hier ook de jubelende eerste regel van Herman Gorters’ Mei [3]in de laatste regel van dit gedicht? Frank Keizer herhaalt in die laatste regel dat ideaalbeelden alleen maar leiden tot smeur, bezoedeling – of zoals eerder in het gedicht staat: ‘geschiedenis van het kwaad’ – en dat wilden we ‘allang niet meer’.
De laatste regel van dit gedicht wordt – net zoals alle gedichten in deze afdeling én in de volledige bundel – niet afgesloten door een punt. In dit gedicht lijkt dit de connotatie te krijgen dat de geschiedenis van onze tocht niet af is, verder gaat.
Maar er is meer. De gedichten lijken door het ontbreken van een eindpunt ook in elkaar te vloeien. Je bent als lezer als het ware verplicht om de bladzijde om te slaan om te zien of de zin doorloopt. In nogal wat gevallen blijkt het volgende gedicht expliciet vast te hangen aan het vorige – zoals ik hierboven eigenlijk al heb aangetoond van dit en het volgende gedicht ‘zelf leerde ik toen pas wat kameraadschappelijkheid’. In de eerste regel van dat gedicht verwijst toen pas terug naar dat belangrijk moment van collectieve bewustwording over de ’tocht (…) naar een andere, net zo goed mogelijke geschiedenis’. Een bewustwording die startte toen ‘velen van ons zich begonnen postmilitanten te noemen ‘enz. In het daaropvolgende gedicht krijgt de ik het voor hem persoonlijk verhelderend inzicht zelf in een geschiedenis te staan van militanten, misschien zelfs in zijn eigen familie: ‘de rare ooms en tantes en hun onbeschermde idealen’. De dichter lijkt de hechte eenheid van de gedichten – elke afdeling is eigenlijk één lang gedicht – ook te benadrukken door in de inhoudstafel vooraan in de bundel enkel de drie afdelingen te vermelden en niet ook – zoals gebruikelijk – de gedichten afzonderlijk.
Misschien mag ik je, aan het eind van deze analyse, ook nog even meenemen naar het citaat dat deze afdeling voorafgaat. Het is een citaat van de sciencefictionschrijver Ursula K. Le Guin: “A book holds words. Words hold things.” Internet kent geen geheimen, vandaar hier wat context. Het citaat komt uit haar essay ‘The Carrier Bag Theory of Fiction‘: “I would go so far as to say that he natural, proper, fitting shape of the novel might be that of a sack, a bag. A book holds words. Words hold things. They bear meanings. A novel is a medicine bundle, holding things in a particular, powerful relation to one another and to us.” Met andere woorden, een boek – in dit geval een dichtbundel, een reeks gedichten – bestaat uit woorden en die woorden verwijzen naar dingen. Frank Keizer hoopt blijkbaar dat ook zijn woorden dingen in beweging kunnen zetten.
De dichter liet zich ook op een andere manier inspireren door dit essay. Wij vinden in ons gedicht een echo van de door Le Guin gebruikte metafoor van het verzamelen in een helende zak: ‘met een kraam vol spullen (…) bij elkaar gesprokkeld’. Een metafoor die we ook in het eerste gedicht van de afdeling terugvinden in een bijna identieke context als in ons gedicht:
(…) wij hadden de hoge weg van de theorie verlaten
voor wat langszij was gevallen, de beetjes die er ook bij
hoorden, een beetje vergeten, we raapten ze op en noemden
dat ons voedsel (…)
in het 12de gedicht wordt het kraam zelfs een handgemaakt zakje:
om te kunnen verzamelen wat we nodig hadden knoopten
we van alle rafels een netje en daar stopten we ze in.
de dingen waar we van hielden hoewel ze ons pijn deden.
(….)
Het is duidelijk. Na het failliet van de grote theorieën: christendom, socialisme, communisme, kapitalisme … kun je je als militant in de 21ste eeuw enkel nog voeden met brokstukken en restanten van die grote idealen. Kleine, concrete projecten waar je je samen met anderen voor kunt inzetten – denk ik dan. De jonge dichter Frank Keizer probeert een poëtische stem te zijn die linkse militanten verzamelt, inspireert en bemoedigt ook al is de tocht naar ‘een andere, net zo goed mogelijke’ toekomst bijzonder lang en lastig. Is hij een roepende in de woestijn? Zijn woorden vielen bij mij in elk geval niet in dovemansoren.
Joost Dancet
met dank aan mijn kritische lezers van het eerste uur: Marianne, Katrien Olivier, Koen Vandendriessche, Jan Decorte en Eric van Loo.
_______________
Voetnoten
[1]
Een verhelderende ‘wie is wie’ over Frank Keizer lees je op Poetry International (van Laurens van Ham).
[2]
Een meer expliciete verwijzing naar klimaatactivisten vind je in het allerlaatste gedicht uit deze afdeling (en de bundel):
(…) het antwoord lag
op deze opgewarmde aarde en hing in de vervuilde lucht,
we hoestten het op, het slijm was traag maar bevatte
aanwijzingen, als vogels in vlucht
[3]
Herman Gorter (1864 – 1927) was aanvankelijk als dichter een bekend vertegenwoordiger van De Tachtigers. Vanaf 1897 schreef hij gedichten die eerst zijn socialistische en later zijn communistische idealen vertolkten (meer details op Wikipedia). Deze politiek geëngageerde dichter is een favoriet van Frank Keizer blijkt uit het gedicht ‘voor Herman Gorter’ uit zijn vorige bundel Onder normale omstandigheden. Je kunt het op lyrik-line lezen én tegelijkertijd horen voorlezen door de dichter.
> Gedichten proeven – inhoudsopgave