5
Joost Baars
_ _ _
dat jij niet werkelijk reiger bent
maakt jou niet minder echt,
reiger van dick ket,
het verschil is slechts:
jouw schepper is bekend
bij mij, een buitenmens
toen nog, die lijnen zet,
slordig precies, teder tref-
zeker heeft hij jou het
buiten in geschetst,
waar ieder mens
door dood vooruitgesneld
wordt uitgezet
naar binnen toe, die wet
hem tekenend al tekent met
wat hem in hem
tot tekeningen brengt,
jou welkom schenkt
waarin hij afscheid legt,
en juist daardoor, onech-
te reiger van dick ket,
raak je echt,
zoals je wankel overend
vorst naar een plek
en naar vertrek
taalt, hem
die jij spijts hoe ik jou hier zeg
als enige niet kent.
_ _ _
Uit Binnenplaats, Uitgeverij Van Oorschot, 2017.
Gedichtenanalyse
Het allerlaatste gedicht in de vierde afdeling van de debuutbundel Binnenplaats van Joost Baars – het voorlaatste gedicht van de hele bundel – is het titelloze gedicht ‘dat jij niet werkelijk reiger bent’.
Wat staat dit gedicht daar mooi op zijn plaats!
De gedichten van de vierde afdeling zijn een echo van deze uit de eerste. Het zijn evenzeer titelloze gedichten, gegoten in tweeregelige strofes van korte verzen. Net zoals de gedichten uit de eerste afdeling zijn het tweegesprekken. In de eerste afdeling tussen de ik, de dichter, en een mysterieuze Jij – inderdaad met hoofdletter. Een Jij die geen deel uitmaakt van het grijpbare, tastbare bestaan. In de laatste afdeling gaat een ik het gesprek aan met vogels. En alhoewel deze wezens wel degelijk behoren tot hetzelfde universum als de mens, zijn de vogels in deze gedichten al even ondoorgrondelijk als de lokroep van een bovennatuurlijk wezen dat hem vanop zijn binnenplaats (b)lijkt aan te kijken en aan te roepen.
In de laatste afdeling heeft de dichter achtereenvolgens ‘een gesprek’ met een kraai, een roodborstje, spreeuwen, een buizerd, ganzen, een musje, een zwaan, een oehoe, een ‘anti-vogel’, een arend, een eendje en ten slotte een reiger. Dat die reiger het laatste gedicht is van de afdeling is geen toeval. Net zoals de ‘anti-vogel’ uit het vierdelaatste gedicht is ook de reiger niet echt een vogel. Die ‘anti-vogel’ is wel nog een drone, een ‘mechanische amerikaan’. De reiger in het laatste gedicht is geen echte vogel of een door de mens geconstrueerd vliegend voorwerp maar een getekende reiger, een tekening van Dick Ket, Nederlands kunstenaar uit het begin van de twintigste eeuw (1902 – 1940).
Joost Baars geeft de gedichten in deze afdeling – net zoals de eerste – een religieuze dimensie. De afdeling heet ‘het dal van Spoleto’. Deze titel is ongetwijfeld ontleend aan een biografie over Franciscus van Assisië van Helene Nolthenius: Een man uit het dal van Spoleto. Maar in tegenstelling tot de katholieke heilige uit de 12de eeuw, lijkt de ik de vogels helemaal niet te begrijpen – vergelijk met de vogelpreek van Franciscus.
De pagina met de titel van deze afdeling krijgt op de daaropvolgende bladzijde in de bundel ook nog eens een religieus citaat (of motto) mee als vingerwijzing voor wat komen gaat: “A rare ear, our aery Yahweh.” Het is de slotregel uit ‘Bat’s ultrasound’, een vrij bekend vogelgedicht van de Australische dichter Les Murray (° 1938). Deze dichter probeerde een aantal gedichten te schrijven vanuit het perspectief van een dier. In dit gedicht deed hij zelfs een poging hun ultrasound geluiden om te zetten in taal, maar besluit in de laatste regel met: “(Hij heeft toch maar) een zeldzaam (luisterend) oor (voor onze geluiden), onze vluchtige (ongrijpbare) Schepper.” In deze vrije vertaling heb ik Yahweh opzettelijk vervangen door een synoniem, een woord dat (weliswaar zonder hoofdletter) in het gedicht een cruciale rol speelt.
Wat een inleiding! Ja, er zijn veel woorden nodig om de veelgelaagde betekenissen van dit gedicht te begrijpen en smaken.
Twee vormkenmerken
Een bijzonder opvallend vormkenmerk van dit gedicht is – in tegenstelling met alle andere eigen gedichten uit de bundel – het rijm. Alle, werkelijk alle regels in dit gedicht eindigen met hetzelfde halfrijm, de korte klinker e: ‘bent’, ‘echt’, ‘ket’, ‘slechts’, ‘bekend’, ‘buitenmens’, ‘zet’, ’tref’, ‘het’ (niet op z’n Vlaams, maar op z’n Hollands), ‘geschetst’, ‘men’, ‘vooruitgesneld’, ‘uitgezet’, ‘wet’, ‘met’, ‘hem’, ‘brengt’, ‘schenkt’, ‘legt’, ‘onech-‘, ‘ket’, ‘echt’, ‘overend’, ‘plek’, ‘vertrek’, ‘hem’, ‘zeg’, ‘kent’. Een krachttoer, dus. Vooral ook omdat het er sterk op lijkt dat hij de niet-echte, getekende vogel een eigen stem wou geven die gelijkt op het schelle gekwetter van de werkelijke vogel (hier te beluisteren), maar evenzeer kan geïnspireerd zijn op de naam van zijn schepper: Dick Ket én op de thema’s die het gedicht verkent: ‘(on)echt’ – ‘schepper’ – ‘(on)bekend’.
Al even in het oog springend: de slanke vorm die het gedicht kreeg door de ultrakorte versregels. Dat heeft dit gedicht gemeen met nogal wat andere gedichten in de bundel, en dan vooral in deze afdeling. De langste regel telt 8 woorden, er is er eentje van 6, 6 van 5, maar liefst 11 van 4 en 7 van 3 woorden en ten slotte 2 van 2 woorden. Een slanke vorm die de ranke vorm van de reiger lijkt te suggereren. Een slanke vorm die nog meer benadrukt wordt door de 2 eenregelige strofes op het einde. Geen wonder dus dat de ik het in een van die eenregelige strofes over het wankel staan van de reiger heeft: ‘zoals je wankel overend’.
Toch nog even dit. Wat de lezing van het gedicht betreft – die wordt niet gedicteerd door de korte versregels en het rijm. Daar zorgen het ontbreken van beginhoofdletter(s) voor en het gebruik van enjambement – ook over strofes heen, maar het is vooral de enige punt helemaal op het einde die erop wijst dat het hele gedicht één (vloeiende) zin is.
Regel per regel nu
Zoals reeds gezegd. De reiger die hier in het gedicht figureert is geen echte, maar een getekende vogel. Een vogel die Dick Ket blijkbaar heel natuurgetrouw heeft getekend: ‘(…) lijnen (…),/ slordig precies, teder, tref- / zeker heeft hij jou het buiten in geschetst,’ (vers 8 – 10).
dat jij niet werkelijk reiger bent
maakt jou niet minder echt,
‘dat jij niet werkelijk reiger bent / maakt jou niet minder echt’ zijn schitterende beginregels. Niet alleen omdat het binnenrijm ‘werkelijk’ het eindrijm versterkt, maar ook door de parallelle constructie: ‘niet werkelijk’ – ‘niet minder’.
reiger van dick ket,
het verschil is slechts:
Maar toch is die in de ogen van de ik perfecte tekening van de reiger door Dick Ket niet de reden waarom Baars hem in dit gedicht in woorden probeert op te roepen. Nadat de lezer benieuwd een blanco regel heeft overgelaten komt de essentie.
jouw schepper is bekend
bij mij, een buitenmens
toen nog, die lijnen zet,
slordig precies, teder tref-
zeker heeft hij jou het
buiten in geschetst,
Het verschil is dat hij de schepper van de getekende reiger kent, en dus: niet die van de echte reiger. Maar vooraleer deze religieuze of metafysische dimensie kan doordringen, noemt de ik de schepper van de reiger ‘een buitenmens’. De lezer denkt: natuurlijk, Baars zegt/schrijft ‘buitenmens’ omwille van het klinkerrijm (mens) en het thema: de reiger staat op de tekening in z’n natuurlijke (‘buiten’)omgeving – zie ook verder in het gedicht: ‘heeft hij jou / het buiten in geschetst’.
Maar dan staat er in de volgende regel ’toen nog’. Die essentiële toevoeging (er staat geen komma na ‘buitenmens’) verwijst naar de tragische levensloop van de tekenaar die meer en meer fobieën kreeg en nauwelijks nog naar buiten kwam en blijkbaar op jonge leeftijd is gestorven. (Wikipedia)
Vanaf deze regel lijkt het of ook de dichter het benauwd krijgt. Want nu wordt het duidelijk dat ieder mens ook op de wereld wordt geworpen: ‘wordt uitgezet’. ‘Uitgezet’ gebruikt Baars omwille van het halfrijm (‘uitgezet’). Maar het benadrukt meteen de gelijkenis tussen mens en dier. Uitzetten betekent volgens het woordenboek “(wilde dieren) loslaten in de natuur met de bedoeling dat ze zich gaan voortplanten” (woorden.org). Die bedoeling doet Baars teniet door de nadruk te leggen op die andere, onthutsende en schokkende biologische zekerheid: om te sterven – door dood vooruitgesneld.
Dick Ket is inderdaad erg jong gestorven. Wikipedia is een heerlijk naslagwerk, maar nog interessanter wordt het als je doorklikt op de bronvermeldingen. Ket leed “aan een aangeboren hartgebrek (tetralogie van Fallot). Hij kreeg steeds vaker last (…) van benauwdheden (voor zijn hartgebrek bestond toen nog geen behandeling). Ket was zich daardoor bewust (…) van de voortdurende nabijheid van een plotse dood. Hij stierf op 37-jarige leeftijd aan een hartstilstand.” (Biografisch Woordenboek Gelderland).
De vriendin van Baars werd op jonge leeftijd getroffen door een hartaanval (zie ‘kosmologie van het tapijt’ en nog een zestal andere gedichten in de bundel Binnenplaats), zijn vriend Thomas Blondeau stierf aan een aneurysma toen hij amper 35 was – zie ‘Het groeien van de ruimte’ op blz. 40. Ook Dick Ket past dus in dit rijtje. Geen wonder dat het rode orgaan met aorta zo prominent op de cover van de bundel staat.
Maar nu terug naar het gedicht.
waar ieder mens
door dood vooruitgesneld
wordt uitgezet
naar binnen toe, die wet
hem tekenend al tekent met
wat hem in hem
tot tekeningen brengt,
(…)
De dichter speelt in regel 14 handig met de tegenstelling ‘binnen’ – ‘buiten’ (in regels 6 en 10) maar direct daarna heeft hij het met variaties op het woord ’tekenen’ weer expliciet over de tekenaar, de schepper van de reiger. De gebalde formulering en vooral de grammaticale ontreddering – waar hoort al bij? – doen de lezer trager, aandachtiger lezen. Mijn lezing: hoe voelt een mens zich (naar binnen toe) die weet dat hij ten dode is opgeschreven? Die wetmatigheid ’tekent hem’ – karakteriseert en definieert hem. Als kunstenaar kan hij (= Dick Ket) daarom niets anders dan dat levensgevoel in al zijn tekeningen af te beelden. Het lijkt erop dat het die wet zelf is die een duidelijke stempel zet op zijn inspiratie: ‘al(les)’ tekent ‘met wat hem in hem / tot tekeningen brengt’. Die laatste bezwerende herhaling van ‘hem’ doen denken aan de liturgische slotformule van het dankgebed in een eucharistieviering: “Door Hem en met Hem en in Hem zal uw Naam geprezen zijn, Heer, God Almachtige Vader, (…).”
In de volgende regels komt alweer een andere tegenstelling:
jou welkom schenkt
waarin hij afscheid legt,
Als tekenaar tekent Dick Ket de reiger en komt die reiger daardoor als het ware tot leven (‘welkom schenkt’), maar moet de kunstenaar daarna ook – omdat de tekening af is – afscheid nemen van zijn schepping.
en just daardoor, onech-
te reiger van dick ket,
raak je echt,
Nu herhaalt de ik dat het daardoor is dat de reiger hem echt raakt: doordat de ik de kunstenaar kent én zijn tragisch leven – dat niet zo veel verschilt van het leven van iedere kunstenaar en van iedere mens. Doordat de ik weet dat zo’n kunstwerk een worsteling is van een kunstenaar met zichzelf, het kunstwerk en de zin van het leven.
zoals je wankel overend
vorst naar een plek
en naar vertrek
taalt, hem
die jij spijts hoe ik jou hier zeg
als enige niet kent
En dan heeft de dichter het weer over hoe de reiger afgebeeld is op het blad: de reiger staat ‘wankel overend’. Maar als lezer weet je dat het ook over het wankele fysieke en mentale evenwicht van elke mens gaat.
De reiger lijkt speurend te kijken naar een plek. De dichter gebruikt het wat ouderwets klinkende vorst (vorsen) – waardoor misschien ook meeklinkt dat dat ene moment van kijken en aarzelen werd vastgelegd door de tekenaar: bevroren, a frozen moment in time.
Of lijkt de reiger te verlangen om weg te vliegen? Hij ’taalt’ naar vertrek. Joost Baars gebruikt hier het archaïsch woord: ’talen’ – hevig verlangen, begeren – om ook andere betekenissen op te roepen die meetrillen in ‘hoe ik jou hier zeg’ (= in taal) – een echo van een regel uit zijn allereerste gedicht van de bundel: ‘kosmologie van het tapijt’.
Of denkt de reiger in dat ene moment aan zijn schepper? De laatste zin van het gedicht start immers met het grammaticaal bevreemdende ‘hem’. Dezelfde ‘hem’ van ‘die wet / hem tekenend al tekent met / wat hem in hem / tot tekeningen brengt’ (vers 14 -17). De reiger is in elk geval de enige die ‘hem’, zijn schepper, niet kent, hoezeer de ik ook geprobeerd heeft de reiger in woorden op te roepen. Deze formulering doet de lezer toch even de wenkbrauwen fronsen: hoezo de enige? Er zijn toch maar twee ‘personages’ in dit gedicht: de ik en de reiger? De oplossing van dit raadsel is dan wel vlug te vinden (denk ik): diegene die ‘hem’ kennen zijn de ik en de lezer want taal (‘hoe ik jou hier zeg’) wordt enkel door mensen begrepen. Maar net die formulering zorgt er misschien ook voor dat we ons afvragen of de reiger wel echt de enige is die zijn schepper en (de uiteindelijke zin van zijn bestaan) niet kent. Gebruikt de dichter ‘spijts’ in plaats van ‘ondanks’ omdat hij dat zo jammer vindt?
Genoeg uitgelegd. Hoog tijd om het gedicht hardop te lezen en te herlezen en zo de bijzondere betekenis van dit merkwaardig gesprek tot ons door te laten zingen.
Joost Dancet
met dank aan
– Koen Vandendriessche, Eric Van Loo, Jan Decorte, Ewoud Goethals en Katrien Olivier voor hun kritische opmerkingen, tips en aanmoedigingen.
– mevr. Lotte Jansen Lorkeers van Museum Arnhem, mevr. Anne van Balen en dhr. Ype Koopmans van Museum MORE & Kasteel Ruurlo die mij graag en prompt hebben geholpen bij de zoektocht naar de tekening van Dick Ket.
– dichter Joost Baars zelf die mij de foto doorstuurde die hij op de tentoonstelling van Dick Ket maakte.
Naschrift
Mevrouw Lotte Jansen Lorkeers van het Museum Arnhem – waar je de grootste collectie tekeningen en schilderijen van Dick Ket vindt – stuurde mij foto’s door van 2 pentekeningen van Dick Ket van een reiger
(klik hier voor de tweede foto). De reiger die je hier ziet is de reiger die Joost Baars zag én fotografeerde
op 18 september 2016 op de tentoonstelling in het Museum Arnhem. Hij schreef toen op z’n Facebook-pagina:
“Dit is een reiger. Hij is getekend door Dick Ket. Ik had nog nooit van die man gehoord (ik geef toe dat ik een kunstbarbaar ben) maar er is nu een zeldzaam schitterende tentoonstelling van zijn tedere, vastberaden en ja, magistrale en zeer ontroerende tekenwerk te zien in het Museum Arnhem.”
Klik hier om meer tekeningen en schilderijen van Dick Ket te ontdekken.