6
Lies Van Gasse
_ _ _
Zoet is mijn woud,
zwaar zijn strelende takken,
hard klinkt de toon in mijn binnenoor.
Ik heb niet geslapen.
Ik heb mij gebald tot knop.
Groene velden glijden.
Op zachte tenen loopt een kat
in nat gras.
In een zout landschap
groeien bloemen van vis.
Dit stut ons.
Bladeren schijnen, melkwit.
Rode zaden, vlekken,
korte okselknoppen.
_ _ _
Uit Wassende stad, Wereldbibliotheek, 2017.
Analyse
Om de gedichten in Wassende stad (2017) van Lies Van Gasse te appreciëren reik ik je graag een sleutel aan. Lies Van Gasse is een begenadigd illustrator/schilder. Bekijk hier een afbeelding uit haar graphic novel Nel, een zot geweld (2016,Peter Theunynck en Lies Van Gasse) – die ik hier heel oneerbiedig verklein – om een idee te krijgen van haar stijl.
Een mix van trefzekere contouren, soms eigenaardige pastelkleuren op het blad gebracht met grillige penseelstreken roept een bijzonder sfeervolle emotie of impressie op.
De gedichten in Wassende stad lijken daar sterk op. Elk gedicht is een grillig fresco van opeengestapelde beelden die een sterke emotie oproepen.
In het titelloze gedicht ‘Zoet is mijn woud’ stapelt de dichter de beelden inderdaad op elkaar: een woud dat zoet is, takken die strelen, jezelf ballen tot een (bloem)knop, velden die glijden, jezelf zien als een kat die in nat gras loopt , een landschap dat zout smaakt, bloemen van … vis die ook nog eens groeien én dat allemaal in 14 ultrakorte versregels.
Maar schijn bedriegt. De meeste beelden staan in nauw verband met elkaar: eenzelfde kleur maar een andere schakering als het ware.
(/planten/)
‘woud’
’takken’
‘knop’
‘veld’
‘gras’
‘groeien’
‘bloemen’
‘bladeren’
‘zaden’
‘okselknoppen’ – “Knop in een bladoksel, dat is in de ruimte tussen een bladsteel en de stengel”(encyclo.nl)
(/kleuren/)
‘groen’
‘rood’
‘melkwit’
(/smaken/)
‘zoet’
‘zout’
(/gewicht/)
‘zwaar’
‘zacht’ – tegenover ‘hard’
(dieren)
‘kat’
‘vis’
Die laatste 3 paren zijn onderling (in zekere zin) ook nog eens contrasten.
De woorden ‘zoet’, ‘strelend’, ‘slapen’, ‘knop’, ‘zaden’ geven mee gestalte aan de zinnelijk-erotische sfeer waarin het hele gedicht baadt, in gang gezet door het magnifieke, raadselachtige openingsbeeld: ‘Zoet is mijn woud, / zwaar zijn strelende takken’. Het gaat hier niet over een woud, een bos dat de dichter het hare noemt en een zoete geur verspreidt. Het is een beschrijving van haar lichaam dat aanvoelt als een woud, dat zoet geurt, dat een ander streelt. Of streelt een ander, een minnaar haar met zijn takken?
‘Ik heb niet geslapen’ ‘Nu blijkt dat het liefdesspel (net) achter de rug is – vandaar dus dat haar takken (armen) nu zwaar aanvoelen van het strelen. De ik ligt – in tegenstelling tot haar minnaar? – niet in slaap, maar is nog wakker.
Zij voelt hoe ze vol leven zit: ‘Ik heb mij gebald tot knop.’ – een beeld dat wordt herhaald in ‘groene velden’, ‘(bloemen) groeien’, ‘zaden’, ‘okselknop’. De belofte van zwangerschap is niet ver weg.
Let op de alliteratie ‘Groene velden glijden’ in het volgende beeld waarmee ze haar lichamelijke emotie beschrijft, ondersteund door het metrum (– u / – u/ – u: trocheeën) – waarbij glijden bijzonder zinnelijk klinkt.
De kat heeft tenen en met deze personificatie roept de ik in een nieuw beeld de zinnelijke ervaring op die zij voelt – klankrijk ondersteund met de assonantie van de heldere a: ‘Op zachte tenen loopt een kat / in nat gras.’
‘Dit stut ons.’ – er is voor het eerst in het gedicht expliciet sprake van een andere aanwezige, een geliefde waarvan zij denkt dat hun liefdesspel hun relatie vorm geeft en versterkt.
Hoe zit dat dan met die harde toon: ‘hard klinkt de toon in mijn binnenoor’? De toon van het liefdesspel is niet zacht en zoet, maar klinkt ruw en ‘hard’, overweldigend tot in haar ‘binnenoor’. ‘Hard’ en ‘binnenoor’ zijn op die manier misschien wel verwijzingen naar de seksuele daad zelf. Het liefdesspel is een overdonderende ervaring, niet enkel ‘zoet’ (eerste regel), maar ook ‘hard’ (derde regel).
‘Een zout landschap’ – zout, pittig dus of met de smaak van de zee – krijgt een echo in ‘bloemen van vis’ (die in zout water leven). Is het fout om ook hier een verwijzing te zien naar de (na)smaak van het liefdesspel?
‘Melkwit’ en ‘rood’, de twee kleuren in de laatste strofe, contrasteren hevig en verwijzen misschien niet zo toevallig naar de kleur van de lichaamssappen van man (sperma) en vrouw (bloed) – waarbij met ‘melkwit’ ook nog eens verwezen wordt naar een ander levenssap.
De opeengestapelde erotische beelden in dit gedicht worden door de dichter grammaticaal gestut door parallellie. Eén. Elke regel van de eerste strofe begint met een bijvoeglijk naamwoord: ‘Zoet’, ‘zwaar’, ‘hard’. Twee. Elke regel van de tweede strofe begint met dezelfde twee woorden: ‘Ik heb’. Drie. De derde strofe heeft in elke korte regel een combinatie van bijvoeglijk naamwoord en zelfstandig naamwoord, tweemaal ondersteund door een gelijk metrum.
‘Groene velden’ (tweemaal twee lettergrepen: trocheeën – U / – U)
‘zachte tenen’ (tweemaal twee lettergrepen: trocheeën – U / – U)
‘nat gras.’ (twee lettergrepen).
Lies Van Gasse schildert met los-vaste hand ongewone maar rake beelden tot een zinnelijke impressie van het (na)genot van het liefdesspel. Het hare? Het mijne? Ook het uwe? Lees maar, er staat niet wat er staat.
Joost Dancet
Met dank aan Katrien Olivier, Koen Vandendriessche, Eric Van Loo e.a. voor hun kritische opmerkingen en aanmoedigingen.
Naschrift
Een lezer van deze analyse vindt het bijzonder merkwaardig dat dit gedicht in de (sub)afdeling ‘Steen’ staat.
Maar dat vind ik perfect kunnen binnen mijn interpretatie. Het liefdesspel is de bouwsteen, de hoeksteen van een relatie (althans volgens Lies Van Gasse), en dus van het huis en de stad waar mensen samen in wonen. Dat dit niet zonder problemen kan, staat dan weer in ‘De kooi is gemaakt voor twee’ op blz. 21.
© afbeelding: liesvangasse.be, meteen reclame voor het stripverhaal Nel, een zot geweld van Peter Theunynck en Lies Van Gasse.