20
Maria Barnas
_ _ _
TWEE ZONNEN
Wanneer ik ga slapen ligt de zee nog steeds beneden
en altijd is de zon me voor.
Ik sta bij een uitsnede
van donker water en later ben ik bij de boten
met zeilen wit zo licht als opgeluchte stemmen
en tussen de schaterende meeuwen weleens opgetogen.
Maar in de ring die ik kreeg sta ik scheef
naast een datum. En ik zie hem in de verte
gaan, met een zon. Slordig herhaald in het raam.
Hij noemde me Bloem. Ook wel Lente, Sexy, Liefste,
Liefde, Lief en de laatste tijd steeds vaker
Lieverniet, Neelater, Alsjeblieft.
_ _ _
Uit Twee zonnen, de eerste dichtbundel van Maria Barnas in 2003. Bekroond met de C. Buddingh’-prijs voor het beste Nederlandstalige poëziedebuut in 2004.
De dichter leest haar gedicht zelf voor op Poetry International:
Gedichtenanalyse
TWEE ZONNEN
Een gedicht moet “wankelen op de rand van je begrip”, zei Maria Barnas ooit zelf in een interview.[1] Het gedicht heeft alvast een schitterende, aandachttrekkende hersenbreker als titel. Hoezo twee zonnen? Hoe lost de dichter die ongerijmdheid op in haar gedicht? Zijn er nog meer randen om op te wankelen?
Wanneer ik ga slapen ligt de zee nog steeds beneden
en altijd is de zon me voor.
Onmiddellijk in de eerste strofe is de zon er. Maar de focus is op slapen. Op een afwezige zon, dus. Slapen lijkt problematisch voor de ik die zichzelf vergelijkt met de de zee en de zon. De natuur is ‘steeds’ en ‘altijd’ eender – de zee ligt altijd opnieuw beneden, de zon gaat steeds eerder onder. De zon heeft een veel beter, vast (slaap)ritme. En de zee, de zee is steeds zichzelf (‘steeds beneden’). Beneden? De ik woont blijkbaar aan zee in een appartement of huis met een boven. Het heeft er alle schijn van dat dit geen vakantiehuis is – zoals een huis aan zee voor de meeste lezers is. De ik lijkt immers een vaste routine te beschrijven want ‘wanneer‘ betekent ’telkens als’.
Ik sta bij een uitsnede
van donker water en later ben ik bij de boten
met zeilen wit zo licht als opgeluchte stemmen
en tussen de schaterende meeuwen weleens opgetogen.
De ik staat nu aan een inham van de zee die de dichter ‘een uitsnede’ noemt. Een poëtische vondst, niet enkel omwille van het volle eindrijm met ‘beneden’, maar net na ‘uitsnede’ breekt Barnas de versregel af zodat er ook typografisch een inham zichtbaar wordt. Het is misschien ook geen natuurlijke baai, maar door mensen aangelegd met dijken zoals in stadjes aan zee. Op die manier lijkt het erop alsof mensen vrij letterlijk een uitsnede hebben gemaakt. De versregel hier afbreken maakt de lezing ook spannend want het is pas in de volgende regel(s) duidelijk dat de ik zich nog steeds aan zee bevindt.
Maakt de ik een avondwandeling omdat ze niet kan slapen: ‘donker water’ – maar is het water van de zee niet altijd donker? Het donkere water klinkt vooral behoorlijk onheilspellend. Of gaat de wandeling veeleer overdag door: ‘zeilen wit’, ‘schaterende meeuwen’? Is het één wandeling of ook nu vele wandelingen, en dus veeleer een vaste routine?
Soms voelt ze zich dan ‘opgelucht’, een enkele keer ‘opgetogen’. Maar het is de omgeving die haar stemmingen lijkt te bepalen, niet omgekeerd! De witte zeilen maken haar ‘licht en opgelucht’, de meeuwen ‘weleens opgetogen’. Emoties die een geheim lijken te verbergen. Waarom is ze ‘opgelucht’? Van welke zorg of spanning lijkt ze nu en dan bevrijd? En ‘opgetogen‘ klinkt wel erg afgemeten tegenover het ‘schateren’ van de meeuwen. Er zit blijkbaar meer gemeenschappelijk in beide gevoelens dan de klankovereenkomst. En is de grammaticale ontreddering van deze zinnen symptomatisch voor de emotioneel wankele toestand van de ik?
Maar in de ring die ik kreeg sta ik scheef
naast een datum. En ik zie hem in de verte
gaan, met een zon. Slordig herhaald in het raam
Hij noemde me Bloem. Ook wel Lente, Sexy, Liefste,
Liefde, Lief en de laatste tijd steeds vaker
Lieverniet, Neelater, Alsjeblieft.
Nu pas, halverwege het gedicht, komen we te weten dat er een tweede persoon in het leven van de ik is. Voordien leek zij helemaal alleen. Eenzaam vooral. Maar er is – blijkt uit de ring – iemand waarmee ze een innige relatie heeft. Of is het vooral had? In deze laatste twee strofes is er een afwisseling tussen de verleden en de tegenwoordige tijd van het eerste deel. Het is echter overduidelijk dat er een kink in de kabel zit – zie het verschrikkelijk wrange verschil in de koosnaampjes die de hij vroeger voor haar bedacht en deze die ze nu meent te horen.
Nog even terug naar de eerste van die laatste twee strofes. In de ring die ze draagt, staat haar naam en een datum: haar geboortedatum? Maar belangrijker is dat ze die ring ooit gekregen heeft. Is het een verjaardagscadeau van hem voor haar? Staat de dag erop waarop ze elkaar voor het eerst zagen? Haar naam staat ‘scheef‘ in plaats van ‘cursief’, omwille van het klinkerrijm met ‘kreeg‘ maar vooral omwille van de negatieve connotatie die het woord oproept: fout, verkeerd – denk aan ‘iemand scheef aankijken’, ‘een scheve schaats’. Vandaar dat het voor haar vandaag aanvoelt alsof zij zelf scheef staat en niet haar naam.
En dan ziet de ik haar minnaar en daar is de zon terug. Niet ‘de’ zon maar ‘een zon’. Is dat die andere, tweede zon? Dit is ongetwijfeld de kern van het gedicht. Maar wat is de betekenis ervan?
(…) En ik zie hem in de verte
gaan, met een zon. Slordig herhaald in het raam.
Waarom in de verte? Gaat hij letterlijk van haar weg ėn definitief? Maar vooral ‘met een zon’? Waarom ‘een zon’? Gebeurde het tijdens een van die zonsondergangen tijdens een solitaire wandeling van de ik? Nadrukkelijk onnadrukkelijk (‘slordig’) beklemtoond (‘herhaald’) door die spiegeling in het raam – twee zonnen dus! Of is het veeleer wat de lezer denkt en de ik van dit gedicht niet echt durft uit te spreken? Is er een nieuwe geliefde opgedoken in het leven van haar vriend, partner of man? Een nieuwe vlam? Een nieuwe zon? Een rivale. Die ook wint zoals de (echte) zon het altijd haalt van de ik wat het (gerust) slapen betreft? Is die rivale iets wat de ik vermoedt of is het ook echt zo? De ik is in elk geval behoorlijk eenzaam, overstuur, depressief en sarcastisch … ondanks de zon, de zee, de witte zeilen, de vrolijke meeuwen en dat kostbaar geschenk van hem om haar vinger. Kan de stille ontreddering van een vrouw die vermoedt bedrogen te worden door haar partner indringender en beeldrijker worden opgeroepen in taal?
Joost Dancet
met dank aan Marianne, mijn trouwe lezer van het eerste uur. Dankjewel, Koen Vandendriessche om mij attent te maken op een merkwaardige leesfout. En Eric van Loo die mij door een gelukkig toeval op het spoor bracht van deze parel en mijn analyse daarna kritisch doornam. [2]
_________
Voetnoten
[1]
Het interview van Maria Barnas op meandermagazine.nl zelf is helaas van het internet verdwenen. Het citaat komt uit een artikel van Reine De Pelseneer.
[2]
Er is nog veel meer te ontdekken over dit gedicht. Lees ook de bespreking van Jeroen van den Heuvel in meandermagazine.nl.
> Gedichten proeven – inhoudsopgave