32

Roland Jooris

– – –

– – –

Uit: Vertakkingen, Querido, 2021

Gedichtenanalyse

De Vlaamse dichter Roland Jooris (°Wetteren, 1923) debuteerde 66 jaar geleden. Ettelijke dichtbundels later, is hij nog steeds literair actief en hoe. Zijn vorig jaar gepubliceerde bundel Vertakkingen is een kleine bundel die bijzonder lovende recensies kreeg, ook in Nederland. Dat de bundel een gedicht bevat over de Zwitserse beeldhouwer Alberto Giacometti (1901 – 1966) kan niet verwonderen. De analogie tussen de lange, dunne, graatmagere bronzen figuren die Giacometti wereldberoemd hebben gemaakt en de gedichten van Jooris in deze én vroegere bundels is frappant. Ook in het gedicht ‘Giacometti’ is een uiterst dunne, langgerekte vorm te vinden: de titel en zes verzen tellen slechts één woord, drie verzen twee, twee verzen drie en de langste twee verzen slechts vier woorden. Door de verdeling van de 13 ultrakorte verzen in vier strofen zijn er ook nog drie extra blanco regels, naast de witruimte tussen de titel en de eerste regel van het gedicht. Roland Jooris zet zo zijn portret in woorden van deze gerenommeerde beeldhouwer visueel neer zoals de kunstenaar het zelf deed. Meer nog, het is Roland Jooris’ eigen poëtische signatuur. Door de bijzonder korte verzen wordt elk woord in het gedicht tegelijk bijna even belangrijk, gewichtig en betekenisvol. Als lezer word je, nog meer dan in andere poëzie, uitgedaagd om traag en behoedzaam te lezen en te herlezen en zelf op zoek te gaan naar zin en betekenis, door verbanden te vinden tussen de woorden, en tussen de woorden en het onderwerp. Ook dat zijn Vertakkingen waarop de titel van de dichtbundel zinspeelt.

Alberto Giacometti
l’Homme qui marche II, 1960
Kröller-Müller Museum
©jd

Eerste strofe

  • Het eerste woord van het gedicht is ‘Ooit’ – eens. Is dat in de verre toekomst voor de dichter of in het verre verleden van zijn hoofdpersonage, model en geestesverwant Giacometti?
  • ‘nooit volkomen’ – nimmer perfect of volmaakt. Giacometti werkte als een bezetene aan zijn sculpturen, voortdurend voortbordurend op hetzelfde concept. “Nooit tevreden, soms werk vernietigend en opnieuw beginnend.” (Chris Rachel Spatz) Van Homme qui marche (1947) maakte hij in 1960 nog drie variaties – was hij op zoek naar de perfecte vorm? Een perfectie die niet van deze wereld is?
  • Maar gaat het in deze eerste strofe ook niet over de dichter Roland Jooris die met eenzelfde verbetenheid en techniek – elk overtollig woord schrappend – het perfecte gedicht (hier over Giacometti) wil maken?
  • ‘Ooit / nooit’ – de eerste twee woorden van het gedicht zijn elkaars tegengestelde, maar kunnen door de versvorm zonder komma heerlijk rijmend naast en onder elkaar staan.
  • ‘volkomen’ – de klinkers van het tweede woord van de tweede regel rijmen dan wel niet met ‘Ooit / nooit’, maar de o’s lijken dat toch visueel te willen doen. Het maakt de verbeten zoektocht van Roland Jooris naar het juiste woord alleen maar wonderbaarlijker.

Tweede strofe

  • De tweede strofe lijkt visueel het spiegelbeeld van de eerste: nu een langere eerste regel en slechts één woord in de tweede regel van de strofe.
  • ‘uit het ongewisse’ – geen hoofdletter aan het begin van dit vers, van deze strofe, noch ergens anders in het gedicht, waardoor het hele gedicht één lang uitgerekte zin lijkt. Op die manier is er in deze tweede strofe geen nieuw begin: de dichter hakt zijn portret van Giacometti à la Giacometti verder uit het witte blad. Uit het onzekere, het onvaste, uit wat geen zekerheid heeft of biedt, daar haalt hij zijn figuur ‘vandaan’: aarzelend, tastend, proberend. Wat de dichter wil, staat ook in de titel van de cyclus waarin hij dit gedicht een plaats gaf in deze bundel: ‘Benaderen’.

Derde strofe

  • De langere derde strofe die zes regels telt, begint terug met slechts één woord: ‘strak’ – een woord dat weergeeft hoe de lange, ranke figuren van Giacometti op een toeschouwer kunnen overkomen: rigide, onbeweeglijk, gespannen ….
  • ‘in geharrewar’ – in gekibbel, gekrakeel, gedoe. De betekenis van het woord ‘geharrewar’ lijkt zo het tegenovergestelde van het effene van ‘strak’, wat dan op zijn beurt erg goed gelijkt op de tegenstelling tussen de honderden laagjes boven en op elkaar waaruit een beeldhouwwerk van Giacometti lijken te bestaan: een geharrewar waaruit toch die langgerekte, ranke figuur tevoorschijn komt. 
  • ‘voorover’ – de figuur buigt zich door de insprong van het woord in het vers ook visueel voorover.
  • ‘een gevoel dat bewogen’ – de indruk die de bewegende figuur visueel maakt, wordt in de volgende regel een metafoor voor het gevoel dat hij weet uit te drukken. Het woord ‘bewogen’ verwijst niet enkel naar de beweging (‘voorover’) in de vorige regel, maar ook naar een gevoel van ontroering, tot tranens toe.
  • ‘met eenzaamheid’ – dat stralen de figuren van Giacometti uit door hun magerte, hun schraalte: het alleen zijn, het in zichzelf gekeerd zijn.
  • ‘instemt’ – nu blijkt echter dat dat gevoel van eenzaamheid helemaal niet de negatieve bijklank krijgt die we normaal associëren bij het woord, maar veeleer een zijnswijze blijkt te zijn waarmee de figuur het helemaal eens is. Iets positiefs, zelfs.

Vierde strofe

  • De eerste regel van de laatste strofe maakt duidelijk dat de figuur die het gedicht wil oproepen, wandelt, stapt, rent … of in elk geval op weg lijkt ‘als naar nergens’ – zonder doel of zonder zin. Mensen zijn onderweg, maar naar waar of waarom dat is niet duidelijk. Giacometti is de beeldhouwer van het naoorlogse existentialisme: de mens is in de wereld geworpen, een wereld zonder God. Zijn bestaan is absurd en zinloos. Hij moet er zelf zin aan weten te geven.
  • ‘een stap naar graatmager’ – graatmager zijn die figuren van Giacometti inderdaad, zo mager als mogelijk – een technische krachttoer voor de beeldhouwer, een constante worsteling met de materie, wat evenzeer geldt voor de dichter, die een voortdurend gevecht moet aangaan met de taal. Jooris boetseerde zijn ‘Giacometti’ met slechts 27 woorden – een ijzersterk huzarenstukje.
  • ‘vergaan’ – het laatste vers van het gedicht is opnieuw slechts één woord, op die manier een spiegelbeeld van de eerste regel van het gedicht – de cirkel is rond, het einddoel bereikt: ‘ooit’ … ‘vergaan’. Omdat ‘vergaan’ het laatste woord is, krijgt het extra gewicht: ‘vergaan’ betekent ‘verdwijnen’, ‘uiteenvallen’, ’ten onder gaan’ – en dat is de enige zekerheid die wij mensen hebben: wij zijn op weg naar onze dood. 

De graatmagere, uitgerekte beelden van Alberto Giacometti die Roland Jooris in dit gedicht opnieuw in woord en vorm gestalte geeft, roepen de nietigheid en de vergankelijkheid van het leven op. Is het dit besef van de eigen eindigheid dat Giacometti en nu ook Jooris – onvermoeibaar – proberen te pareren met eigenzinnige creaties? Een tijdelijke overwinning op wat ieder te wachten staat: het ultieme niets dat Roland Jooris toch op een of andere manier gracieus en vertrouwvol tegemoet wil stappen. 

Joost Dancet
met dank aan Marianne, mijn kritische eerste lezer

> Gedichten proeven – inhoudsopgave