33
Roland Jooris
– – –
INDACHTIG
(voor H.C.)
Eigengereid
geboekstaafd in de metaforen
van een eeuwig onvoltooide
tijd
Tussen de regels liet hij zich
door het stokken van
zijn pen bekoren, het aardse
kreeg een onverbiddelijke
stem
In sporen van verwondering
ligt nu zijn as
voor altijd uit zijn taal
als uit de zee herboren
_ _ _
Uit: Vertakkingen, Querido, 2021.
Gedichtenanalyse
INDACHTIG
(voor H.C.)
De titel en de opdracht maken het duidelijk. De dichter gedenkt een (dierbare) dode. Een vluchtige eerste lezing van het gedicht laat er weinig twijfel over bestaan – ‘geboekstaafd’, ‘in de metaforen’, ’tussen de regels’, ‘zijn pen’, ‘(kreeg) een stem’, ‘zijn taal’ – Indachtig van Roland Jooris is een hommage aan een overleden dichter, vermoedelijk de Vlaamse dichter Hugo Claus (1929 – 2008). Maar belangrijker dan het raadsel van de initialen H.C. op te lossen, is dat Jooris ervoor koos die referentie nu níet (over)duidelijk te maken, zoals hij dat wel deed in Giacometti, het voorafgaande gedicht in de bundel Vertakkingen (2021). Verkiest hij initialen omdat hij een intiem eerbetoon wil schrijven? Schroomvallig, ootmoedig en eerbiedig? Of is dat eerder omdat Hugo Claus net als Jooris een dichter is en hij het ook wil hebben over alle (overleden) dichters en poëzie? Jooris koos in elk geval als titel niet voor ‘Ter nagedachtenis’ of ‘In memoriam’, maar ‘Indachtig’: in mijn gedachten aanwezig – “van indenken(met aandacht iets bedenken)” staat er in de Grote Van Dale. De dichter is niet dood, hij leeft. Zoiets.
Verzen en zinnen
Vooraleer verder in te gaan op de inhoud van het gedicht, wil ik even wijzen op de eigen taalsystematiek die Jooris in zijn gedichten hanteert. Om te beginnen: het afgrenzen van zinnen. De gedichten van Jooris in de bundel Vertakkingen hebben geen punten, vraagtekens of uitroeptekens die het einde van een zin aanduiden. Door het ontbreken van die leestekens worden de verzen, strofen, gedichten niet als afgerond gepresenteerd door de dichter, die de lezer zo uitnodigt en aanspoort om verder na te denken over het gelezene.
De dichter gebruikt wel hoofdletters.De eerste versregel van elk gedicht begint met een hoofdletter, maar nieuwe strofen beginnen soms met een hoofdletter, soms niet. Omdat er nooit hoofdletters op andere plaatsen in het gedicht staan, begrijpt de lezer (na een tijdje) dat het einde van een strofe (enkel) samenvalt met het einde van een zin als de nieuwe strofe begint met een hoofdletter. In het gedicht Indachtig begint elke nieuwe strofe met een hoofdletter en die strofen vormen zo drie duidelijk afgebakende taaleenheden, zinnen, ideeën.
Omdat de vrije verzen van Jooris steevast bijzonder kort zijn – in dit gedicht zijn er drie regels met slechts één woord en telt de langste regel slechts 6 woorden – is de kans groot dat er heel wat enjambementen in het gedicht staan: het einde van een vers is inderdaad vaak geen natuurlijke pauze in de zinsstructuur. Toch plaatst de dichter de lezer nooit voor (zinsbouw)raadsels door, daar waar nodig, een komma in het midden van een vers te plaatsen – zoals in de derde regel van de tweede strofe.
Eerste strofe
Eigengereid
geboekstaafd in de metaforen
van een eeuwig onvoltooide
tijd
De eerste regel van de eerste strofe – slechts één woord, mét hoofdletter – zet meteen het hoofdkenmerk van de overleden dichter in de verf: ‘Eigengereid’. Zonder enige twijfel van toepassing op Hugo Claus, maar eigenlijk net zo goed hét kenmerk van elke dichter of kunstenaar, ja misschien zelfs van elke mens.
De tweede regel laat er echter geen twijfel over bestaan, hier wordt geen Elckerlijc herdacht maar een dichter, misschien een bekende dichter want hij heeft gedichten in boekvorm gepubliceerd – ‘geboekstaafd’. Letterzetters hebben zijn poëzie – hét kenmerk van deze dichter waren blijkbaar zijn ‘metaforen’, zijn beeldspraak – een gedrukt leven gegeven. Het enjambement na ‘onvoltooide’ in regel drie zorgt voor een dubbele betekenis: het werk van de dichter kan niet verder worden gezet, het is alsof hij midden het componeren van een gedicht, een gedichtencyclus, een nieuwe bundel, gestorven is. In de volgende regel lijkt het alsof de dichter dit idee uitdrukt met behulp van een nieuwe werkwoordstijd – niet de voltooid tegenwoordige of verleden tijd bijvoorbeeld, maar de ‘eeuwig onvoltooide tijd’. De gestorven dichter wordt als het ware telkens opnieuw wakker gelezen, tot leven gewekt door wie zijn gedichten leest.
Tweede strofe
Tussen de regels liet hij zich
door het stokken van
zijn pen bekoren, het aardse
kreeg een onverbiddelijke
stem
De tweede strofe focust op het schrijfproces van de (levende) dichter, waarbij alle versregels nu enjambementen opleveren – die zoals ik hierboven al aangaf, door de komma na ‘bekoren’ geen leesproblemen opleveren voor de lezer. Er zijn zo voor en na de komma twee elementen waar Jooris de aandacht op vestigt: één, op wat de dichter tussen de regels beschrijft en twee, wat hij in de regels uitdrukt.
Eén. Bij het lezen voelt Jooris a.h.w. de aarzeling, het zoeken van de dichter naar het juiste woord of beter, zoals in de eerste strofe stond, naar de metafoor die precies weet uit te drukken wat de dichter in zijn gedicht kwijt wil. Net door de opeenstapeling van metaforen ervaar je misschien als lezer dat de dichter er net niet in slaagt de lezer ten diepste te laten aanvoelen wat hij zelf voelt. En net dát siert de dichter, vindt Jooris. Zoals hijzelf schreef in Getekend of gedicht (2009) “Ik spreek niet graag over zuivere poëzie, liever heb ik het over rauwe poëzie. In het gedicht wil ik de weerbarstigheid van het ontstaan ervan voelen. De sporen van het schuren moeten zichtbaar blijven. De drang naar het volmaakte, mag het onaffe niet camoufleren.”
Twee. De metaforen die hij wel vond en opstapelt tot een gedicht blijken een ode te zijn, niet aan het hemelse of aan de ziel, maar wel aan het aardse, het lichamelijke. Het is o.a. die combinatie van ‘metaforen’ (stijl) en ‘het aardse’ (inhoud) die mij doen vermoeden dat de initialen H.C. moeten staan voor Hugo Claus. Op de website van de 50 werken van de Nederlandstalige Literaire Canon vinden we, bijvoorbeeld, deze omschrijving van zijn Oostakkerse gedichten (1955):
“Zoals de Nederlanders Lucebert, Gerrit Kouwenaar, Hans Andreus en Remco Campert gooide Claus de heersende poëtische conventies in de poëzie radicaal over boord. Door de overwegend dierlijke en plantaardige beeldspraak, het pulserende ritme, de vrijheidsdrang, het vitalisme en de verheerlijking van de seksualiteit die uit deze gedichten spreken, was en is dit uitgesproken vernieuwende poëzie die een beroezende leeservaring oplevert.”
Mooi hoe ‘onverbiddelijke’ zoveel klemtoon krijgt van de dichter doordat hij het op het einde van de regel plaatst, maar door de verbuigings-e weet de lezer dat het een adjectief is, waarop nog een woord moet volgen, veelal een zelfstandig naamwoord en dat is hier ‘stem’, een woord dat helemaal alleen staat in het volgende vers – is dat niet het belangrijkste kenmerk van een dichter: niet alleen letterlijk een mooie stem hebben, maar vooral figuurlijk een eigen stem hebben? Met ‘onverbiddelijke’ kreeg die stem een krachtig epitheton.
Derde strofe
In sporen van verwondering
ligt nu zijn as
voor altijd uit zijn taal
als uit de zee herboren
De laatste strofe mengt opnieuw – net zoals de eerste strofe – het leven en de dood. Meer nog, de overwinning van het leven op de dood. Dat Hugo Claus de roman De verwondering schreef, die op Wikipedia bij zijn vier bekendste werken wordt gerekend, is een mooie vondst in dit eerbetoon. Maar belangrijker is de beeldspraak die in deze strofe de poëzie van de door Jooris betreurde dichter doet herleven. In de werkelijkheid strooi je de as van een gecremeerde overledene soms uit ín de zee – Hugo Claus werd gecremeerd en zijn as werd inderdaad in zee verstrooid, voor de kust van Oostende. De dichter mag dan wel dood zijn, maar je ontdekt – vol ‘verwondering’ – zijn nagelaten ‘sporen’ (‘zijn as’) in zijn gedichten, die neergeschreven in ‘zijn taal’ – een eigen ‘onverbiddelijke stem’ – ‘als uit de zee herboren’ worden. Op die wijze wordt de ontmoeting met de overledene in dit gedicht bijna een lichamelijke, ‘aardse’ ervaring.
Indachtig is een wondermooi eerbetoon én een schitterend gedicht. Met buitengewoon weinig woorden is het een uniek, eigengereid poëtisch eresaluut aan dichters – hun gedichten én hun lezers. In herinnering aan Hugo Claus in het bijzonder, al meer dan een decennium geleden overleden, maar vandaag weer even levend in dit gedicht van Roland Jooris.
Joost Dancet
Dank – opnieuw – aan mijn trouwe, kritische lezers van het eerste uur: Marianne en Koen Vandendriessche.