13

Runa Svetlikova

_ _ _

GEEF WAT KAPOT IS EEN NAAM

Help dit ding waarin je verstrikt zit, het oeverloze opstaan
en gaan slapen, onweerbare kindertjes, iedereen
die aan je enkels hangt en alles wat moet dat moet

naar de andere wereld. Beter gewoon boterhammen blijven smeren
waarschuwt het ding. Vergis je niet, het heeft geen zin
er op je verraderlijk krakende tenen omheen

te blijven dansen uit angst het te wekken met een humeur
zoals dat van jezelf op een doorsnee ochtend.
Het ding barst toch
misschien razend als je je mes in de boter steekt
misschien

scheurt het in alle stilte. Geef als een weervrouw
op het droge het ding een naam. Nu alleen
nog even in de strontvloed recht blijven staan.

_ _ _

Uit Drieëntwintig tips om de hond en je demonen aan de lijn te houden. En een postscriptum, Uitgeverij Marmer, 2018.

Analyse

Van het gedicht ‘Geef wat kapot is een naam’ bestaan er (minstens) twee versies: het gedicht uit de bundel Drieëntwintig tips om de hond en je demonen aan de lijn te houden. En een postscriptum en een vroegere versie die de dichter voorlas op ‘De nacht van de poëzie 2017’. Die oudere versie is bijzonder interessant omdat de dichter dit gedicht live voordraagt en we horen hoe de woorden en zinnen zouden moeten klinken volgens de dichter zelf. Wij kunnen zo bovendien een kijkje nemen in het proces van schrappen en bijvoegen, schrijven en herschrijven van het gedicht, en zo een glimp opvangen van de interne keuken van de dichter.

Als alles goed gaat kun je de live versie hier bekijken met een klik of tik op het klaarstaande filmpje. Let niet enkel op de zegging en toon, maar ook op de begeleidende gebaren die de woorden de interpretatie geven die de dichter voor ogen had (althans die avond).

GEEF WAT KAPOT IS EEN NAAM

Het gedicht kreeg een wat cryptische titel: waarom moet je aan wat kapot is een naam geven, wat kapot is (een glas bijvoorbeeld) heeft toch al een naam? De dichter legt in de voordracht zelfs de nadruk op naam – ongebruikelijk want op het einde van een mededelende zin is er meestal een dalende intonatie.

Help dit ding waarin je verstrikt zit, het oeverloze opstaan
en gaan slapen, onweerbare kindertjes, iedereen
die aan je enkels hangt en alles wat moet dat moet

naar de andere wereld.

De eerste strofe bestaat uit slechts één zin, waarvan het einde niet samenvalt met het einde van die strofe, maar wordt afgesloten met een punt na het vierde woord in de tweede strofe. Een enjambement van formaat aangezien het einde van de zin de hele strofe een andere richting uitstuurt. De imperatief ‘help’ van de eerste regel moet niet opgevat worden als geef hulp aan het ding, maar als zorg ervoor dat het ding verdwijnt! Dat Runa Svetlikova erg vaak en functioneel gebruik maakt van enjambementen besprak ik omstandig in ‘Een spiegel ziet zichzelf niet’. Ook in dit gedicht zorgt het afbreken van de zinnen op plaatsen waar er geen natuurlijke pauze in de zin is, voor heel wat leesspanning.

Wat is het ding dat moet verdwijnen? Het blijkt de dagelijkse sleur van het gewone leven te zijn waarvan de routine je verstikt. Altijd opnieuw moeten opstaan en gaan slapen, zorgen voor je kinderen, het moeten rekening houden met iedereen die iets aan je komt vragen – en daarom ‘aan je enkels hangt’ net als je eigen kleine kinderen – en altijd maar dat moeten!

In de bespreking van het eerste gedicht van de bundel – ‘Het is de griep niet‘ – toonde ik aan dat de je-vorm in deze gedichten ‘niet’ gebruikt wordt door de ik-figuur (die achter de imperatieven schuilgaat) om een andere persoon, lezer of toehoorder aan te spreken. De ik-figuur is hier een soort alter ego van de dichter, een Ūber-ich dat zichzelf tips geeft die de ik blijkbaar hard nodig heeft om de eigen demonen aan de lijn te houden (cf. de titel van de bundel). Die demonen worden in ‘Geef wat kapot is een naam’ dus ‘het ding’ genoemd.

Bij de voordracht blijkt de ernst van wat de ik overkomt. Het ding lijkt er niet alleen in figuurlijke zin te zijn, maar voor de ik is het ding ook, onheilspellend letterlijk, voortdurend aanwezig.

(…) Beter gewoon boterhammen blijven smeren
waarschuwt het ding. Vergis je niet, het heeft geen zin
er op je verraderlijk krakende tenen omheen

te blijven dansen uit angst het te wekken met een humeur
zoals dat van jezelf op een doorsnee ochtend.
Het ding barst toch
misschien razend als je je mes in de boter steekt
misschien

scheurt het in alle stilte. (…)

Het ding blijkt de ik zelfs te waarschuwen: ‘Beter gewoon boterhammen blijven smeren’. Een laconieke, banale raadgeving die bijna klinkt als een grap. Maar het is het soort raadgeving dat je wel eens hoort. Je geeft je beter over aan een kleine karwei. Boterhammen smeren en die opeten moet je om in leven te blijven, of om voor je kinderen te zorgen die zo afhankelijk van je zijn (‘onweerbare kindertjes’). En daarna komt er nog een raadgeving: ‘Vergis je niet (…)’. Heeft de ik die raadgevingen gelezen in een of ander magazine of zelfhulpboek? Of heeft de ik die gehoord van haar therapeut? Of zijn het zaken die de ik ondertussen zelf heeft ondervonden? Mogelijk. Maar op dit moment komen die raadgevingen eigenlijk allemaal uit haar eigen koker.

Je mag dat ding niet negeren en doen alsof het er niet is, zelfs niet als je er bevallig omheen probeert te dansen, zo hoog op je tenen dat ze kraken van de inspanning. Wat je al niet zou doen om geen slapende honden wakker te maken! Bijzonder is dat de ik niet zou willen dat het ding zou wakker worden met het soort rothumeur dat zijzelf bijna elke morgen heeft. Heerlijk sarcastische zelfspot!

Vroeg of laat gebeurt het toch en hoe. Het ding barst. En dat kan evengoed gebeuren nog voor je de boterhammen kunt smeren van die laconieke eerste tip. Dat kan op een luidruchtige manier – ‘razend’ – of in alle stilte. Het lijkt wel een etterbuil die openbarst of – scheurt. Je weet nooit wanneer je de prooi wordt van die voortdurend terugkerende depressieve aanvallen of zenuwinzinkingen.

(…). Geef als een weervrouw
op het droge het ding een naam. Nu alleen
nog even in de strontvloed recht blijven staan.

En nu komt de laatste tip en wordt de titel helemaal duidelijk. Je moet dat ding een naam geven. Maar die raadgeving maakt de ik op bijna hilarische wijze. Je moet het doen zoals een weervrouw – geen weerman, de ik is een vrouw – die een weerpraatje houdt op radio of tv. Wat zou de ik graag objectief en neutraal over haar demonen spreken. Maar waarom ‘op het droge’? Heeft het iets te maken met de uitdrukking als een vis op het droge: “iemand die zijn draai niet kan vinden of daar niet thuis hoort” (woorden.org)? Het waarom wordt helemaal duidelijk in de laatste regel. De weervrouw blijkt in de uitgesponnen metafoor geen gewone weersvoorspelling te doen, neen ze doet verslag van een ramp: een overstroming of een tsunami. En gelukkig voor haar staat zij op het droge! Maar wat er echt op de ik afkomt en waar ze zich moet in zien staande te houden, is niet om aan te zien – een ‘strontvloed’ – een heerlijke overdrijving die ze al even heerlijk probeert te minimaliseren met de woorden ‘alleen’ en ‘nog even’. Zou humor helpen?

Het is vooral die laatste strofe die een ware metamorfose heeft ondergaan. In de vroegere versie stond er nog – ik tik over wat de dichter voordraagt:

misschien in alle stilte. Met een stem als van de weervrouw
geef je het ding een naam. En zie.
In een langgerekte peristaltische beweging
wordt alles wat nog onmogelijk was
alle volgende dagen ingeperst. Nu alleen
nog even in de magnifieke strontvloed recht blijven staan.

De vergelijking met een weervrouw wordt in de oorspronkelijke versie enkel gebruikt om de toon aan te duiden waarop je het ding een naam moet geven. De ik voert die tip effectief uit en het resultaat lijkt wel een verkeerd uitgepakte tovertruc of mirakel: ‘En zie’. Wat er gebeurt, wordt beschreven als een weerzinwekkend lichaamsproces. ‘Peristaltiek is “de knijpende beweging van een buisvormig orgaan die ervoor zorgt dat het voedsel vooruitkomt in het maag-darmstelsel(Prisma Woordenboek) – vandaar ‘persen’ en ‘strontvloed’ in de laatste regel. Het understatement staat ook als uitsmijter in deze versie, met dat verschil dat de strontvloed extra in de verf wordt gezet met het sarcastisch bedoelde adjectief ‘magnifieke ‘- maar of de ik daar de grap van inziet? Het ding is immers gebarsten en hoe! En die verschrikking hoor je in de nadrukkelijke zegging op ‘De nacht van de poëzie’.

De dichter heeft flink gewied in de oorspronkelijke versie van de laatste strofe van ‘Geef wat kapot is een naam’ door het effect van deze tip vooral over te laten aan de verbeelding van de lezer. Tezelfdertijd heeft ze het beeld van de weervrouw rijker en geheimzinniger gemaakt doordat de lezer het beeld maar ten volle kan begrijpen in de laatste regel. In minder woorden meer zeggen, dat siert elke dichter. Maar nog opvallender is dat Runa Svetlikova in de uiteindelijke versie taalhumor uitspeelt als wapen om het barstende ding de baas te blijven. Of die (zelf)spot helpt, mag worden betwijfeld, maar als dichter is zij in elk geval glansrijk overeind gebleven in de strontvloed.

Joost Dancet

Dank aan Katrien Olivier en Koen Vandendriessche voor hun kritische feedback en tips.

> Gedichten proeven- inhoudsopgave