11
Runa Svetlikova
_ _ _
HET IS DE GRIEP NIET
Als je vingertoppen niet te vertrouwen zijn, je niet meer gelooft wat je
oren je vertellen, alleen nog ziet dat je niet ziet, niet ruikt wat je denkt
te moeten ruiken en zelfs je smaakpapillen liegen – dan is het de griep
niet. Als al je argumenten aan de wandel gaan over een donker pad
vol modder, zonder zaklamp of laarzen of kaart en je alleen nog uitkomt
bij de verkeerde conclusies, als liefde hoogwater blijkt, de wind aanlandig
en de onderstroom je van het ene moment op het andere al jaren
het diep in trekt, als wat je altijd dacht te willen geen doel maar vlucht blijkt
en ook niet zomaar onvolmaakt maar echt kwaadaardig, dan is het de griep
niet. Als niemand merkt dat jij alleen bent hier en je woorden hebben
niet meer inhoud dan geluid is dit de griep niet dan is dit het einde van iets
waarvan je dacht dat het begin was en als dat alles is wat je weet dan
weet je veel want iemand vertelde ooit dat elk einde begin is en houd je
daar nu maar aan vast als boei, kompas, als eenoog de kale beer die je ook
jarenlang vergat dit is echt de griep niet, maar ga toch maar even liggen.
_ _ _
Uit Drieëntwintig tips om de hond en je demonen aan de lijn te houden. En een postscriptum, Uitgeverij Marmer, 2018.
Gedichtenanalyse
Met het gedicht ‘Het is de griep niet’ opent Runa Svetlikova haar tweede bundel Drieëntwintig tips om de hond en je demonen aan de lijn te houden. En een postscriptum. In deze bundel krijgt de lezer echt wat de titel op de kaft belooft. De eerste tip die je krijgt om je demonen meester te blijven, is erkennen dat als ze ontsnappen het beter is dit niet af te doen als was het een snotvalling of griepje van voorbijgaande aard.
Zelf noemt Svetlikova haar gedichten in deze bundel “braakpoëzie” (op de Nacht van de poëzie 2017) . Op de achterflap voegt zij (?) eraan toe dat de bundel “een poëtisch zelfhulpboek (is) dat werd geschreven voor zij die een hekel hebben aan zelfhulpboeken en zij die een hekel hebben aan poëzie.” Ik weet het: een leuke verkooptruc, maar dit eerste ‘gedicht’ lijkt op het eerste gezicht verdacht weinig op poëzie. Er is weinig of geen witruimte, de verzen nemen bijna de hele regel in beslag, er zijn geen strofes, laat staan rijm … Zou haar zelfverklaarde writer’s block na haar zo fel bejubelde debuutbundel haar toch parten hebben gespeeld?
Ik kan de lezer geruststellen. Dit is een schitterend gedicht! De lange verzen hebben een bezwerend ritme meegekregen. Daar zorgt de parallelle zinsbouw voor gedragen door de anafoor: ‘Als … Als … als … als … Als …’ (soms wordt de ‘als’ ook elliptisch weggelaten) driemaal eindigend op ‘dan is het de griep niet’. Er komen ook nogal wat drieslagen voor die mee het retorisch, bezwerend ritme gestalte geven: ‘zonder zaklamp, laarzen of kaart’; ‘als liefde hoogwater … de wind aanlandig, de onderstroom ….’; ‘als boei, kompas, als eenoog de kale beer’ … Nee, nee de dichter is in goede doen!
Maar dat kan niet gezegd worden van de beschreven gemoedstoestand. Wiens gemoedstoestand? Er staat voortdurend ‘je’, een enkele keer ‘jij’: ‘Als niemand merkt dat jij alleen bent’ (regel 10). Spreekt het dichterlijk ik tegen en over de mens in het algemeen (en dus ook tegen en over de lezer), of spreekt de ik tegen een andere persoon waarmee de ik een intieme relatie heeft? Neen, de ik spreekt hier vooral zichzelf aan. De goede raad van het dichterlijk ik is voor zichzelf bedoeld. Mag ik schrijven haarzelf? Van de dichter mag het blijkbaar wel. Op haar website gebruikt Runa Svetlikova hetzelfde persoonlijk voornaamwoord om over de ontstaansgeschiedenis van deze bundel te schrijven.
Terug naar het gedicht nu.
In de eerste volzin of strofe – mag dat, lezer? – worden lichamelijke symptomen beschreven. Als al je zintuigen je bedriegen, achtereenvolgens voelen, horen, zien, ruiken en smaken, dan mag je er zeker van zijn: ‘dan is het de griep niet.’ Mooi ook dat de lezer aan het eind van dit vers even in spanning wordt gehouden door het enjambement: ‘dan is het de griep / niet.’ Dat zal de dichter nog eens doen verderop, maar zeker hier na het beschrijven van die lichamelijke symptomen kan je toch op het verkeerde been worden gezet, ook al staat de volledige zin in de titel.
In de tweede volzin of strofe gaat het over wat er zich in het hoofd en het gemoed afspeelt van de ik. Als je niet meer logisch kan nadenken. Heerlijk verwoord met beelden als ‘de argumenten (die) aan de wandel gaan’ en niet zomaar een leuke wandeling aan zee of zo maar ‘over een donker pad vol modder’. En dit zonder wat je dan echt nodig hebt op zo’n tocht: ‘zaklamp’ (om te zien in de duisternis), ‘laarzen’ (om niet in de modder weg te zakken) en ‘kompas’ (om de juiste richting te vinden). En dan wordt duidelijk waarom de ik in drijfzand terecht is gekomen: zij is gedesillusioneerd in de liefde. Ook nu weer versterkt met een metafoor, ditmaal ontleend aan een natuurkundig fenomeen: wind die ‘aanlandig’ waait zorgt aan de kust voor een verraderlijke ‘onderstroom’ die nietsvermoedende zwemmers echt in de problemen kan brengen. De paradox in ‘van het ene moment op het andere al jaren’ benadrukt hoe die liefdesmalaise al jaren aansleepte vooraleer de ik definitief kopje onder ging. In het derde deel van diezelfde strofe (ook een drieslag, dus) blijkt zelfs haar toekomst een leugen: verwoord met een dubbele welluidende niet-maar-constructie : ‘geen doel maar vlucht : niet zomaar onvolmaakt maar echt kwaadaardig’. Neen, dan is dat inderdaad niet de griep!
De derde volzin die ook nu weer begint met ‘Als’ krijgt al na een korte, maar dubbele symptoombeschrijving het etiket ‘dan is dit de griep niet.’ De ik is niet enkel alleen, maar er is ook niemand die dit merkt. En haar woorden hebben geen enkele betekenis meer, zijn enkel geluid. Echte communicatie met anderen is niet langer mogelijk. Of verwijst de dichter hier naar de onmogelijkheid om nog gedichten te schrijven? Bijzonder erg dus, want toch de bestaansreden van dichters!
Feit is dat er nu staat wat het eigenlijk wel is. Alhoewel. De toestand waarin de ik terecht is gekomen is het einde van iets, het eindstation. En niet zomaar het einde, maar veel erger: het einde van wat eerst werd ervaren als (veelbelovend) begin. Maar dan probeert de ik overeind te krabbelen met een dooddoener die je wel eens hoort: dat het einde ook weer een nieuw begin kan inhouden. De ik heeft – ten einde raad? – zichzelf dan maar de tip zich daaraan vast te klampen. Twee metaforen die dat vastklampen zintuiglijk moeten verbeelden, refereren naar vroegere verzen in dit gedicht: ‘kompas’ naar ‘zonder zaklamp of laarzen of kaart’ en ‘boei’ naar ‘hoogwater’, ‘onderstroom’ en ‘het diep’. De derde metafoor ‘eenoog de kale beer die je ook / jarenlang vergat’ refereert naar de lang vergeten kindertijd: de tijd dat de volwassenen van vandaag zichzelf konden troosten met hun lievelingsknuffel. Dat in het land van de blinden eenoog koning is, is een betekenis die hier mooi meespeelt.
En dan komt ten vierde en laatste male, dit keer versterkt met ‘echt‘: ‘dit is echt de griep niet,’ gevolgd door die heerlijke sarcastische uitsmijter: ‘maar ga toch maar even liggen.’ – het soort galgenhumor eigen aan veel zieken en patiënten. Runa Svetlikova gebruikt niet enkel humor als wapen om haar en jouw demonen aan de leiband te houden, zij maakt van haar strijd tegen die demonen heerlijke poëzie. Is het ook echt een antidotum tegen depressies, burn-outs en zenuwinzinkingen? Dat valt te betwijfelen, maar proberen kan geen kwaad, toch? Hardop lezen dat gedicht! Je weet maar nooit!
Joost Dancet
Andermaal dankjewel, Koen Vandendriessche, Katrien Olivier en Eric van Loo voor jullie kritische lezing en tips. Een speciaal woord van dank voor Marianne Lammens, mijn vrouw, eerste lezer, klankbord en luisterend oor van al mijn close readings.
> Gedichten proeven – inhoudsopgave