44

Sasja Janssen, ‘Ik roep je aan’

Gedichtenanalyse

Virgula, de door literatuurcritici fel bejubelde vijfde dichtbundel van Sasja Janssen (Venlo, 1968), is een conceptbundel die focust op een heftige, donkere periode in het leven van de dichter. Oude trauma’s steken weer de kop op: seksueel misbruik, mislukte liefdes …

“In de gedichten wilde ik vertellen over sleutelmomenten uit mijn leven. (…) ‘Virgula’ is daardoor misschien wel mijn persoonlijkste, nou nee, persoonlijk is poëzie altijd, mijn meest autobiografische bundel geworden.” (Sasja Janssen in gesprek met Henry Sepers)

De 23 gedichten van de bundel zijn geconcipieerd als evenveel dringende brieven, wanhopige verzoeken om begrip en hulp, het lijken wel eigentijdse, eigenzinnige bedes en gebeden gericht aan … Virgula.

(de tweede strofe van het eerste gedicht)

(de laatste regel van het eerste gedicht)

(eerste regels van het tweede gedicht)

Sasja Janssens lyrische ik blijkt in de gedichten niet een mens aan te schrijven en aan te spreken. Ze lijkt veeleer het leven zelf ter verantwoording te willen roepen. Het Leven met een hoofdletter, dat ze Virgula noemt. Een welluidende meisjesnaam, zo lijkt het wel, die muzikaler en dus poëtischer klinkt dan Oerkracht, Levensdrift, God, Jahweh, Allah of andere namen die mensen gebruiken om de alles omvattende werkelijkheid die hen overstijgt te aanroepen. Virgula klinkt weliswaar oeroud – want afkomstig uit het Latijn, een dode taal – maar het is niet beladen met een religieuze, godsdienstige connotatie. Virgula is, integendeel, tegendraads feminien, maar eigenlijk vooral een mysterie: de lezer moet zelf ontdekken wie hier zo dringend aangesproken moet worden én waarom. Virgula – dit staat ook op de achterflap van de bundel – is Latijn voor komma. Wat een dichterlijke taalvondst bovendien: als leesteken dat de lezer erop wijst dat de zin verder loopt, verbeeldt de komma ook mooi metaforisch het niet te stoppen Leven. Het lot dat mensen nu en dan ook nog eens hevig door elkaar kan schoppen:

(eerste regels van het tweede gedicht van de tweede cyclus)

De bundel bevat drie cycli – de eerste en derde hebben dezelfde titel ‘Virgula’ en bestaan telkens uit 7 lange gedichten die beginnen met de aanspreking ‘Virgula,’ – mooi hoe de komma direct belangrijk is om de lezer erop te wijzen dat de eerste regel geen titel is, maar een aanspreking. In de gedichten, hoe lang ze ook mogen zijn, staat trouwens geen enkel punt, tenzij op het einde. Als er een enkele keer een vraagteken of een uitroepteken staat, krijgt het volgend woord geen hoofdletter om het begin van een nieuwe zin aan te duiden.

De tweede cyclus – die ik hieronder integraal laat lezen – bestaat uit 9 korte gedichten van telkens 7 regels. In deze cyclus starten de gedichten met: ‘Ik roep je aan’ gevolgd door een komma, maar wie anders is die ‘je’ in deze aanspreking dan diezelfde Virgula? Door de formulering is het nu nog duidelijker dat het lyrische ik iets groter dan zichzelf aanspreekt – aanroepen: “hulp van een hoger wezen vragen: God aanroepen” (Van Dale Online). De aanspreking wordt nu telkens gevolgd door bijzonder veel witruimte – misschien wel een woordeloze, radeloze stilte suggererend? Ook na elk innerlijk gesprek met Virgula is er die omvangrijke, sprakeloze witruimte.

De ik vereenzelvigt Virgula een enkele keer (in het zevende gedicht van deze cyclus) met de vrouw op het schilderij van Picasso waarvan een poster in haar huis hangt, waardoor we het misschien nog aannemelijker vinden dat de Virgula die het lyrische ik telkens opnieuw aanroept, voor haar bijna tastbaar aanwezig lijkt. Net zoals de gestalte in de vier regels uit het gedicht ‘Visioen’ van Vasalis (1909 – 1998) die de bundel voorafgaan:

Het is trouwens opvallend in hoeveel gedichten uit de eerste en tweede cyclus een bed het vertrekpunt van het gedicht is.

Pablo Picasso, Madame Paul Eluard, 1941 – de referentie staat in de bundel op p. 44 – © schermafbeelding Centre Pompidou

Hoe het lyrische ik zich voelt in die tweede cyclus, voelt aan als een heftige nachtmerrie, waarin beelden en herinneringen over elkaar heen tuimelen. Die beelden zijn net zoals in een droom of een herinnering bedrieglijk zintuiglijk en helder. Het wemelt in deze cyclus van dieren: kauwen, honden, een stier en koeien, spinnen, merels, een flamingo, een paard en een kat; er zijn bomen en planten – een kastanje, een hazelaar, tuimelkruid, gras, lavendel, een appel ; er zijn geluiden – ‘het geloei van koeien’, er wordt geroepen en geschreeuwd en hardop gebeden .. en er zijn geuren en veel kleuren: ‘(…) waar de hitte / het wit van de muren, de witte deuren, het witte dak doet blinken / in een geur van verbrande lavendel’, ’tot het zwart over het roze schuift’ ; en de plaatsen blijken herkenbaar dichtbij voor de ik: de veranda en binnentuin, het gevangenisgebouw dat een eindje verderop in de straat staat, het schilderij van Picasso dat boven haar bed hangt …

Maar mens en dier, iedereen lijkt haar te negeren in het eerste gedicht, terwijl zij op weg is naar … haar ‘geboortehuis’ – haar verleden, haar roots? In het gedicht op de volgende bladzijde herinnert ze zich hoe een gevaarlijke, maar potsierlijke situatie ontstond toen ze niets anders kon dan haar behoefte doen in een greppel, een herinnering die vermengd wordt met de dag dat dokters haar borst amputeerden, wat misschien verklaart waarom ze toen plots koeien hoorde loeien. In het derde gedicht – verlost ze een merel brutaal uit haar lijden met een schop, in een verzengende hitte begraaft ze de vogel, en blijft ze ondanks veel uiterlijk vertoon om haar depressieve toestand te camoufleren Virgula (?) aanroepen. In het vierde gedicht ziet ze hoe ze zich verbergt onder een kastanjeboom in haar straat, een ‘achtergebleven hond’ eet een appel uit haar hand en is er een sinistere hoofdrol voor de maan: ‘een groot oog [dat] naar mij loert’ …

De gedichten vormen zo één lange, bouleverserende ervaring voor het lyrische ik, die de dichter (of mag ik ‘het dichtende ik van Sasja Janssen’ schrijven?) toch probeerde stevig in de hand te houden door elke aanroeping neer te schrijven in strikt geteld 7 regels. Die rijmloze regels hebben visueel ook nog eens ongeveer dezelfde lengte, 7 maal op de laatste regel na, die dan veel korter is en waarmee de dichter een krachtig slotakkoord wil plaatsen. Zowat alle elementen uit deze gedichten keren ook nog eens op een of andere manier terug in de volgende gedichten, wat deze cyclus een merkwaardig samenhangend, raadselachtig karakter bezorgt. Tot het negende en laatste gedicht eindigt met de existentiële noodkreet waar het blijkbaar al de hele cyclus – en misschien wel de hele bundel – om te doen is:

Nu beseffen we maar al te goed hoe gekwetst en gehavend het lyrisch ik zich kan voelen wanneer ze te weten komt dat ze kanker heeft en dat dokters een borst zullen moeten amputeren. Een noodlot dat dichter Sasja Janssen inderdaad zelf trof. Hoe op dat moment niet alleen je lichaam pijn kan lijden, maar hoe je dan gaat twijfelen aan jezelf, aan je vrouw-zijn. Hoe je dan je hele bestaan – je leven vroeger en nu – kan ervaren als een niet te stoppen nachtmerrie. Hoe hard je dan het Leven zelf, het universum of het lot ter verantwoording zou willen roepen – Virgula!

Of misschien is de aangesprokene – Virgula – wel haar vroegere (vrouwelijke) ik, haar ideale ik waarvan ze zich ontheemd voelt nu haar lichamelijke zelf zo gehavend en verminkt is.

Of misschien beseffen we even plots dat de aangesprokene, de persoon die nu door de ik wordt aangeroepen een mens van vlees en bloed zou kunnen zijn, een (nieuwe) geliefde waarvan ze hoopt, die ze smeekt de nieuwe werkelijkheid te accepteren waarin ze is terechtgekomen na haar operatie. Dat haar geliefde haar helemaal aanvaardt zoals ze nu is: onvolledig volledig. Virgula, Virgula. Welke gestalten kan je nog aannemen?

Heb ik je voldoende op weg gezet in het poëtisch en existentieel universum van deze gedichten? Sasja Janssen zelf geeft lezers van haar poëzie nog dit advies in een recente podcast van Theo Maassen:

“Wat ik je kan aanraden is: lees het gedicht hardop en kijk of het je bevalt. Ik vind het altijd erg leuk om bij iemand een film aan te zetten in iemands hoofd. Niet de film van betekenis, maar echt een film, krijg je die beelden mee, gaat het stromen, krijg je daardoor ook je eigen associaties, komen die ook opzetten. (…) Vaak gaan die beelden het antwoord geven, ga je als lezer die mozaïek in elkaar zetten en dat geeft een tintelend gevoel van ah, alles valt samen, en … ik heb dat gezien, weet je wel.”

Je vindt onderaan een link naar mijn associaties en mozaïekpuzzel bij deze heftige gedichtencyclus.

_ _ _

_ _ _

_ _ _

_ _ _

Mijn geannoteerde lezing …

Joost Dancet

Bronnen en extra info

In de gedichtenanalyse staan (onderstreepte) hyperlinks waarop je kan klikken of tikken – ze verwijzen naar mijn bronnen en/of extra info. Je komt terug op deze pagina met de terugknop van de browser of van je toestel.

> De gedichten